201507903/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Midvast B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2015 in zaak nr. 15/473 in het geding tussen:
Midvast B.V.
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het algemeen bestuur geweigerd aan Midvast B.V. een omgevingsvergunning te verlenen voor het renoveren van de berging op het perceel gelegen achter de Fagelstraat 88-H in Amsterdam.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het algemeen bestuur het door Midvast B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2015 heeft de rechtbank het door Midvast B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Midvast B.V. hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2016, waar Midvast B.V., vertegenwoordigd door mr. R.B. Rouwen, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.P. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het algemeen bestuur geweigerd aan Midvast B.V. een omgevingsvergunning te verlenen voor de renovatie van de berging op het perceel, kadastraal bekend gemeente Amsterdam sectie Q nummer 8696. Dit perceel is gelegen aan de achterzijde van de tuin bij de woning aan de Fagelstraat 88-H. Het perceel met de berging is in 2008 kadastraal afgesplitst van het perceel waarop de woning en het onbebouwde deel van de tuin zijn gelegen. Midvast B.V. heeft het perceel met de berging in 2014 gekocht en wenst de berging, die door langdurig achterstallig onderhoud in verval is geraakt, te renoveren en in gebruik te laten nemen als berging en garage. Het algemeen bestuur heeft aan de weigering om omgevingsvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat de berging in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Het algemeen bestuur heeft geen medewerking willen verlenen aan het bouwplan door vergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan.
Vergunningvrij bouwwerk
2. Midvast B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de berging vergunningvrij kan worden gerenoveerd. Midvast B.V. voert aan dat artikel 5, tweede lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) geen belemmering vormt voor het vergunningvrij renoveren. Die bepaling, die zich verzet tegen vergunningvrije activiteiten ten aanzien van illegaal gerealiseerde bouwwerken, is volgens Midvast B.V. niet van toepassing omdat de berging niet illegaal is gebouwd. Weliswaar is voor de berging in de huidige omvang geen bouwvergunning verleend, maar volgens Midvast B.V. valt de berging binnen het toepassingsbereik van de voorheen geldende regelingen voor vergunningvrij bouwen in het Besluit meldingplichtige bouwwerken (hierna: het Bmb) van 27 april 1992 dan wel het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) van 13 juli 2002, zodat een bouwvergunning niet meer vereist was.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
2.2. Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II bij het Bor.
Ingevolge het tweede lid is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II bij het Bor.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van bijlage II bij het Bor zijn de artikelen 2 en 3 niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd of wordt gebruikt.
2.3. Ingevolge artikel 2, aanhef en derde lid, onder c, van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits de locatie op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied ligt, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 3, aanhef en eerste lid, onder b, is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits de locatie op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied ligt, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
2.4. Ingevolge artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (oud) was geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van bij het Bmb aangegeven bouwwerken, mits het voornemen tot het bouwen van een dergelijk bouwwerk schriftelijk bij burgemeester en wethouders was gemeld en burgemeester en wethouders binnen een maand na de dag waarop zij de melding hadden ontvangen schriftelijk aan de melder hadden medegedeeld dat het gemelde een meldingplichtig bouwwerk was en dat het bouwwerk niet in strijd was met redelijke eisen van welstand.
2.5. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, sub 4°, van het Bblb werd als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet (oud) aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m² bedraagt.
2.6. In de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Bor zijn regelingen opgenomen voor vergunningvrije activiteiten. Uit artikel 5, tweede lid, van bijlage II bij het Bor volgt dat die bepalingen niet van toepassing zijn wanneer de activiteit betrekking heeft op een bouwwerk dat niet legaal is gebouwd of wordt gebruikt. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de renovatie van de berging gelet op die bepaling niet vergunningvrij mag plaatsvinden reeds omdat de bestaande berging niet rechtmatig is gebouwd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat voor de berging in de huidige omvang een bouwvergunning is verleend. Weliswaar is in 1904 voor de berging een bouwvergunning verleend, maar die vergunning zag op een berging met een oppervlakte van 21 m². De berging is nadien vergroot tot 31,5 m² en is daarom niet meer in overeenstemming met de verleende vergunning. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden vastgesteld of de berging binnen het toepassingsbereik valt van de regelingen voor vergunningvrij bouwen in het Bmb en het Bblb, nu geen concrete gegevens zijn overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld wanneer de berging precies is gebouwd. Daarom kan ook niet worden vastgesteld of de berging reeds aanwezig was of is gebouwd toen deze regelingen golden, aldus de rechtbank.
2.7. In hoger beroep heeft Midvast B.V. een bouwkundig rapport overgelegd van HDL Vastgoed van 10 november 2015. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de berging in de huidige omvang gelet op de gebruikte materialen, de bouwmethodiek en de restanten van de gestucte gevel voor 1950 moet zijn gebouwd. De Afdeling overweegt dat hetgeen het algemeen bestuur in hoger beroep heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding biedt om te veronderstellen dat deze conclusie uit het bouwkundig rapport onjuist is. Gelet hierop moet thans aannemelijk worden geacht dat de berging aanwezig was toen de regelingen voor vergunningvrij bouwen in het Bmb en het Bblb golden.
De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog van Midvast B.V. dat de berging onder de genoemde regelingen vergunningvrij mocht worden gebouwd, slaagt namelijk niet. Gesteld noch gebleken is immers dat ten tijde van de gelding van het Bmb een melding als bedoeld in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (oud) is gedaan. Reeds daarom voldoet de berging niet aan die regeling. Op grond van het Bblb mochten voorts slechts vergunningvrije bouwwerken tot een oppervlakte van 30 m² worden opgericht. Nu de berging een oppervlakte van 31,5 m² heeft, voldoet de berging niet aan de voorwaarden in het Bblb. Voor zover Midvast B.V. heeft betoogd dat de bestaande berging voldoet aan artikel 2 of artikel 3 van bijlage II bij het Bor, slaagt dit evenmin. Vaststaat immers dat de berging direct grenst aan de Antonie Heinsiusstraat die als openbaar toegankelijk gebied als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor moet worden aangemerkt en dat er redelijke eisen van welstand van toepassing zijn. Dientengevolge wordt niet voldaan aan de eis in artikel 2, derde lid, onder c, en artikel 3, eerste lid, onder b, van bijlage II bij het Bor dat het bouwwerk op meer dan 1 m afstand vanaf openbaar toegankelijk gebied dient te worden gebouwd. De berging mocht derhalve ook niet op grond van de huidige regelgeving zonder vergunning worden gebouwd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de renovatie betrekking heeft op een bouwwerk dat niet rechtmatig is gebouwd. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat, gelet op artikel 5, tweede lid, van bijlage II bij het Bor, reeds hierom voor de renovatie een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd. De vraag of de renovatie op zichzelf voldoet aan de criteria in artikel 2 of artikel 3 van bijlage II bij het Bor hoeft gelet hierop niet te worden beantwoord.
Het betoog faalt.
Strijd met het bestemmingsplan
3. Midvast B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de renovatie van de berging in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op haar betoog dat het beoogde gebruik van de berging als garage niet in strijd is met het bestemmingsplan. Midvast B.V. wijst in dit verband ook op de notariële splitsingsakte waaruit zou blijken dat de gemeente de berging in de huidige omvang en het gebruik als berging en garage heeft toegestaan.
3.1. In het bestemmingsplan "Westerpark Zuid", vastgesteld op 8 maart 2010, is aan het perceel de bestemming "Tuin - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder a en b, van de planregels zijn de voor "Tuin - 1" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven.
Ingevolge lid 16.2.1 mag op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Ingevolge lid 16.3 zijn in afwijking van het bepaalde in de leden 16.1 en 16.2.1 gebouwen toegestaan indien deze op het moment van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd, met dien verstande dat de gebouwen worden gebruikt conform het toegestane gebruik van de direct aangrenzende hoofdbebouwing.
3.2. De Afdeling overweegt dat binnen de bestemming "Tuin - 1" op grond van het bestemmingsplan geen gebouwen zijn toegestaan, anders dan de bestaande rechtmatig gerealiseerde gebouwen als bedoeld in lid 16.3. Midvast B.V. kan zich echter niet beroepen op die bepaling omdat de berging op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan niet rechtmatig was gerealiseerd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de berging en de renovatie daarvan reeds gelet op de bouwregels binnen de bestemming "Tuin - 1" in strijd zijn met het bestemmingsplan. Anders dan Midvast B.V. betoogt, hoefde de rechtbank onder die omstandigheid niet in te gaan op de vraag of het bouwplan in strijd is met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
3.3. Voor zover Midvast B.V. heeft betoogd dat zij er gelet op de notariële splitsingsakte op mocht vertrouwen dat de berging in de huidige omvang alsmede het gebruik als berging en garage was toegestaan, slaagt dit evenmin. In de notariële splitsingsakte staat voor de berging een oppervlakte van 35 m² vermeld en wordt de berging aangeduid als ‘berging/garage’. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2445, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een rechtens te honoreren verwachting ten aanzien van legalisering van de berging niet kan worden ontleend aan de notariële akte nu uit de akte zelf noch anderszins is gebleken dat toezeggingen zijn gedaan. Ook in zoverre faalt het betoog. Overgangsrecht
4. Midvast B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat vernieuwing van de berging is toegestaan op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan.
4.1. Ingevolge artikel 41, lid 41.1, onder a, van de planregels mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
Ingevolge lid 41.3 is lid 41.1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4.2. Aan het perceel was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Frederik Hendrikbuurt" uit 1983, de bestemming "Tuinen en erven" toegekend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van dat plan waren de gronden bestemd voor tuinen en erven, met inbegrip van daarbij behorende voetpaden.
Ingevolge het tweede lid, onder a, mochten op de in het eerste lid genoemde gronden bij een woning behorende ruimten, zoals keukens en bergingen, worden opgericht en in stand gehouden.
Ingevolge het derde lid golden voor de in het tweede lid genoemde bebouwing de volgende maxima:
- bebouwing genoemd in het tweede lid, onder a:
maximum hoogte: 3 m;
maximum vloeroppervlakte: 6 m² per woning;
maximum bebouwingspercentage: 20.
4.3. Op grond van het bouwovergangsrecht in artikel 41, lid 41.1, van de planregels van het geldende bestemmingsplan mag een bouwwerk dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig was gedeeltelijk worden vernieuwd. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.7 is aannemelijk dat de berging aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Westerpark Zuid". Uit lid 41.3 volgt echter dat geen geslaagd beroep op het bouwovergangsrecht kan worden gedaan in het geval het bouwwerk is gebouwd in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan. De berging overschrijdt de maximum vloeroppervlakte voor bergingen van 6 m² in het voorheen geldende bestemmingsplan "Frederik Hendrikbuurt". De berging was dus in strijd met de bouwregels van dat plan. Verder is gesteld noch gebleken dat de berging onder het bouwovergangsrecht van het vorige plan viel. Gelet hierop is een gedeeltelijke vernieuwing op grond van het bouwovergangsrecht van het geldende plan niet toegestaan.
Voor zover Midvast B.V. ter zitting heeft gewezen op artikel 41, lid 41.5, van de planregels overweegt de Afdeling dat die bepaling betrekking heeft op het gebruiksovergangsrecht en reeds daarom geen grondslag kan bieden voor een gedeeltelijke vernieuwing van de berging.
Het betoog faalt.
Binnenplanse afwijking
5. Midvast B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat indien het bouwplan toch in strijd met het bestemmingsplan moet worden geacht, het algemeen bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wabo, in samenhang met artikel 16, lid 16.3, van de planregels.
5.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5.2. De rechtbank heeft overwogen dat ingevolge artikel 16, lid 16.3, van de planregels afwijking van het bepaalde in lid 16.1 en 16.2.1 alleen is toegestaan ten aanzien van gebouwen die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het algemeen bestuur niet bevoegd was om met toepassing van lid 16.3 omgevingsvergunning te verlenen omdat de bestaande berging op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan niet rechtmatig aanwezig was.
5.3. Zowel het algemeen bestuur als de rechtbank hebben in artikel 16, lid 16.3, van de planregels ten onrechte een bevoegdheid gelezen voor het algemeen bestuur om af te wijken van het bepaalde in lid 16.1 en 16.2.1. Lid 16.3 strekt er slechts toe bestaande rechtmatig gebouwde gebouwen binnen de bestemming "Tuin - 1", die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan, als zodanig te bestemmen. Het betoog van Midvast B.V. dat het algemeen bestuur er niet in redelijkheid van heeft mogen afzien om met toepassing van lid 16.3 van de planregels omgevingsvergunning te verlenen, behoeft geen bespreking, nu die bepaling gelet op het voorgaande geen bevoegdheid bevat om omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan. Ook elders in de regels van het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheden opgenomen die de gewenste renovatie mogelijk zouden kunnen maken. Het betoog faalt.
Kruimellijst
6. Midvast B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat indien het bouwplan toch in strijd met het bestemmingsplan moet worden geacht, het algemeen bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Bor, de zogeheten kruimellijst.
6.1. Ingevolge artikel 1 van bijlage II bij het Bor wordt onder een bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
6.2. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het algemeen bestuur. Het discretionaire karakter van deze bevoegdheid brengt met zich dat het besluit in zoverre terughoudend moet worden getoetst.
6.3. Het algemeen bestuur heeft het standpunt ingenomen dat geen toepassing kan worden gegeven aan de kruimellijst omdat de berging illegaal is gebouwd. De rechtbank heeft het algemeen bestuur in dat standpunt gevolgd. Ter zitting in hoger beroep is evenwel aan de orde gesteld of de berging wel valt onder één van de categorieën van gevallen in de kruimellijst in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. De Afdeling stelt vast dat het bouwplan niet ziet op een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Van een functionele gebondenheid tussen de berging en de woning aan de Fagelstraat 88-H is namelijk geen sprake. Daarbij is van belang dat de berging en de woning sinds de kadastrale splitsing in 2008 op verschillende percelen zijn gelegen en voorts dat vanaf de tuin van de Fagelstraat 88-H geen toegang tot de berging zal kunnen worden verkregen. Het bouwplan voorziet er namelijk in dat de voorzijde van de berging aan de Antonie Heinsiusstraat komt te liggen door plaatsing van twee garagedeuren en dat de berging aan de zijde van de woning aan de Fagelstraat 88-H geen deuren zal hebben. Overigens is door Midvast B.V. ter zitting toegelicht dat de berging ook niet is bedoeld om te worden gebruikt door de bewoners van de woning aan de Fagelstraat 88-H.
Nu van een bijbehorend bouwwerk geen sprake is, valt de renovatie van de berging niet in de categorie van kruimelgevallen genoemd in artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. De renovatie van de berging valt ook niet in één van de andere categorieën kruimelgevallen in artikel 4. Gelet hierop kon het algemeen bestuur reeds om die reden niet met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Bor omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
Buitenplanse afwijking
7. Midvast B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat indien het bouwplan toch in strijd met het bestemmingsplan moet worden geacht, het algemeen bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo.
7.1. Het algemeen bestuur heeft geen omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan willen verlenen voor de renovatie van de berging. Het algemeen bestuur heeft daartoe gewezen op het gemeentelijke tuinenbeleid zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Dit beleid is gericht op het behoud van groene tuinen en stelt met het oog daarop beperkingen aan bebouwing in de tuin. Hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd, is tevens het maximum aan bebouwing dat is toegestaan. Hetgeen Midvast B.V. heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur in dit geval niet in redelijkheid aan dit beleid heeft kunnen vasthouden. Weliswaar leidt het bouwplan strikt genomen niet tot een toename van het bebouwde oppervlak in de tuin, maar het algemeen bestuur heeft in aanmerking mogen nemen dat de berging in de huidige omvang illegaal is. Met het oog op eventuele handhaving ten aanzien van het illegale deel van de berging heeft het algemeen bestuur het niet wenselijk geacht om voor de renovatie van de berging vergunning te verlenen, hetgeen de Afdeling niet onredelijk acht. De Afdeling acht het voorts niet onredelijk dat het algemeen bestuur in aanmerking heeft genomen dat van het bouwplan een ongewenste precedentwerking kan uitgaan wat de oppervlakte van bebouwing in de tuin betreft.
Gezien de door het algemeen bestuur gegeven motivering bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub 3°, van de Wabo. Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Michiels w.g. Sparreboom
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
195-821.