ECLI:NL:RVS:2016:2004

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
201601906/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 februari 2016. De rechtbank had de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris om deze aanvragen af te wijzen vernietigd. De staatssecretaris had in zijn besluiten, genomen op 3 februari 2014, gesteld dat het asielrelaas van de vreemdelingen niet geloofwaardig was, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van vreemdeling 1, zoals vastgesteld in een rapport van MediFirst.

In het hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet mocht twijfelen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas, ondanks het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO). De staatssecretaris voerde aan dat hij tijdens de asielgehoor rekening had gehouden met de beperkingen van vreemdeling 1, zoals vastgesteld in het MediFirst-advies. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde en dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet ten onrechte had gebaseerd op de verklaringen van vreemdeling 1.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 496,00, met de bepaling dat de rechtbank beslist over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

201601906/1/V1.
Datum uitspraak: 8 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 februari 2016 in zaken nrs. 14/3507 en 14/3509 in de gedingen tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] (hierna gezamenlijk: de vreemdelingen), mede voor hun minderjarige kinderen,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 3 februari 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 februari 2016, gerectificeerd op 22 maart 2016, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. G.H.P. Buren, advocaat te Rotterdam, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij, ondanks de conclusie van het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek van 16 november 2015 (hierna: het iMMO-rapport) over het vermogen van vreemdeling 1 om compleet, coherent en consistent te verklaren, het asielrelaas van de vreemdelingen niet geloofwaardig heeft mogen achten. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de in het iMMO-rapport gesignaleerde psychische klachten voor wat betreft de mogelijkheid voor vreemdeling 1 om te verklaren, overeenkomen met de beperkingen die MediFirst heeft vastgesteld in het advies van 5 mei 2013, welk advies de staatssecretaris ten tijde van de asielgehoren al bekend was en waarmee hij tijdens die gehoren ook rekening heeft gehouden. In dit kader verwijst de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3010. Volgens de staatssecretaris is niet gebleken dat vreemdeling 1 wegens bedoelde klachten niet coherent en consistent heeft kunnen verklaren. De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat hij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdelingen niet ten onrechte op de door vreemdeling 1 afgelegde verklaringen heeft gebaseerd, aldus de staatssecretaris.
1.1. Voorafgaand aan en met het oog op het horen en beslissen in de asielprocedure heeft de staatssecretaris vreemdeling 1 op 5 mei 2013 door MediFirst laten onderzoeken. MediFirst heeft in het desbetreffende advies van dezelfde datum vermeld dat de volgende beperkingen relevant zijn voor het horen en beslissen: vreemdeling 1 kan emotioneel raken en moet huilen wanneer zij over de dood van haar moeder en de nare gebeurtenissen die zij stelt te hebben meegemaakt, spreekt. Vreemdeling 1 heeft eveneens aangegeven niet de dag te kunnen weergeven maar wel de maand en het jaar, aldus MediFirst.
1.2. Volgens het rapport van het nader gehoor van 12 mei 2013 heeft vreemdeling 1 desgevraagd bevestigd dat er geen lichamelijke en geestelijke redenen zijn waarom het gehoor geen doorgang zou kunnen vinden. Ook heeft de staatssecretaris vreemdeling 1 er tijdens het nader gehoor op gewezen dat hij rekening zal houden met het feit dat zij zwanger is en dat zij moet aangeven wanneer zij wil pauzeren. De staatssecretaris heeft tijdens het nader gehoor tweemaal een pauze ingelast. Voorts heeft de staatssecretaris tijdens de gehoren emotionaliteit bij vreemdeling 1 opgemerkt. De staatssecretaris heeft vreemdeling 1 na afloop van het nader gehoor gevraagd of zij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen, welke vraag vreemdeling 1 bevestigend heeft beantwoord.
Uit het rapport van het aanvullende nader gehoor van 16 juli 2013 volgt dat vreemdeling 1 desgevraagd heeft gesteld zich goed te voelen, bevestigd dat zij zeven maanden zwanger is en verklaard dat zij zich in staat voelt om het gesprek te voeren. Voor zover de staatssecretaris verder heeft gevraagd naar haar situatie, heeft vreemdeling 1 verklaard dat haar geheugen minder goed is en het spanning oproept dat het gehoor plaatsvindt op de locatie waar zij eerder tien dagen gedetineerd is geweest, maar dat het niet nodig is om hiermee rekening te houden. De staatssecretaris heeft tijdens het aanvullend nader gehoor tweemaal een pauze ingelast. De staatssecretaris heeft vreemdeling 1 na afloop van het aanvullend nader gehoor gevraagd of zij op- of aanmerkingen heeft over de gang van zaken tijdens het aanvullend nader gehoor, welke vraag vreemdeling 1 ontkennend heeft beantwoord.
Aldus geven de rapporten van de gehoren er blijk van dat de staatssecretaris het MediFirst-advies in acht heeft genomen en bij het horen rekening heeft gehouden met de beperkingen van vreemdeling 1. Het iMMO-rapport strekt er ook niet toe dat de staatssecretaris de in het advies van MediFirst geconstateerde beperkingen niet in acht heeft genomen. Voorts blijkt uit de rapporten van de gehoren niet dat vreemdeling 1 ten tijde van de gehoren onmiskenbaar niet in staat was haar asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. Gelet op het vorenstaande, mede bezien in het licht van de omstandigheid dat het onderzoek van het iMMO eerst op 18 september 2015 heeft plaatsgevonden, terwijl het onderzoek door MediFirst juist kort vóór de gehoren heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet ten onrechte op de door vreemdeling 1 tijdens de gehoren afgelegde verklaringen heeft gebaseerd. Vergelijk in dit kader de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1783), waaruit volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat indien een MediFirst-advies overeenkomstig het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen is uitgevoerd, is gewaarborgd dat dit advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid te stellen eisen.
1.3. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De zaak zal krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank worden teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 februari 2016, gerectificeerd op 22 maart 2016, in zaken nrs. 14/3507 en 14/3509;
III. wijst die zaken naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2016
32-734.