201503561/1/A2.
Datum uitspraak: 6 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2015 in zaak nr. 14/4043 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over het berekeningsjaar 2011 definitief op nihil vastgesteld en van haar gevorderd om € 3.197,00 terug te betalen.
Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft een voorschot huurtoeslag toegekend gekregen van € 3.197,00 voor een woning die zij samen met [toeslagpartner] in 2011 bewoonde aan de [locatie 1] in [plaats].
De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze toeslag definitief op nihil vastgesteld, omdat uit de basisregistratie personen (BRP) blijkt dat [medebewoner] in 2011 ook is ingeschreven op de [locatie 1]. Naast de toeslagpartner van [appellante] ([toeslagpartner]), wordt [medebewoner] als medebewoner aangemerkt en haar inkomen wordt bij het gezamenlijke inkomen van [appellante] en [toeslagpartner] opgeteld. Het toetsingsinkomen dat uit een optelling van de verschillende inkomens volgt, ligt boven het inkomen waarvoor recht op huurtoeslag bestaat.
Hoger beroep
2. [appellante] verzet zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat zij aan [locatie 1] geen zelfstandige woning heeft bewoond en de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van medebewoner [medebewoner] om die reden terecht bij het gezamenlijke inkomen van haar en [toeslagpartner] heeft opgeteld.
Volgens [appellante] was haar woning op de eerste etage gescheiden van die van [medebewoner], die op de tweede etage woonde. Beiden beschikten over eigen voorzieningen en een eigen van binnen en buiten afsluitbare toegangsdeur. Alleen de deur op de begane grond deelde [appellante] met [medebewoner]. Om dit aan te tonen, heeft [appellante] een aantal bewijsmiddelen ingebracht:
i) verklaring van [medebewoner];
ii) verklaring van de ouders van [appellante];
iii) verklaring van de administrateur Van Brugge en partners b.v.;
iv) huurovereenkomsten van [appellante] en [medebewoner];
v) een overzicht vanuit het vastgoedregistratiesyteem;
vi) een overzicht van betaalde waterschapsbelasting in 2009-2011;
vii) foto's en video's van de woning van [appellante].
Zelfstandige woning
3. De Belastingdienst/Toeslagen mag in beginsel ervan uitgaan dat op één BRP-adres één zelfstandige woning is. De personen die op dit adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot de huishouding, mogen worden aangemerkt als medebewoners.
Als de aanvrager van huurtoeslag betwist dat er één zelfstandige woning is, moet hij bewijzen dat er op het BRP-adres meerdere zelfstandige woningen zijn. In dat geval moet uit bewijsstukken kunnen worden afgeleid dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Daarnaast moet de huurder bewijzen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord (uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015 in zaak nr. 201406764/1/A2).
3.1. Vaststaat dat [medebewoner] in 2011 op hetzelfde BRP-adres is ingeschreven als [appellante]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het besluit van 2 oktober 2014 niet het standpunt ingenomen dat [appellante] een gezamenlijke huishouding voerde met [medebewoner], zodat de Afdeling in dit geschil uitsluitend zal toetsen of [appellante] heeft bewezen dat zij een zelfstandige woning heeft gehuurd.
3.2. Tijdens de zitting bij de rechtbank zijn een tweetal video's van de woning van [appellante] getoond. De video's, die overeenkomen met de foto's, bevatten beelden van de eerste etage van de woning aan [locatie 1]. Deze beelden tonen de indeling van de woning van [appellante]: een woonkamer aan de voorkant, een gang, een badkamer, een van binnen en buiten afsluitbare deur naar de trap, een keuken en slaapkamer aan de achterkant en een terras aan de buitenkant. Verder is er één huurovereenkomst gesloten tussen [medebewoner] en [persoon] voor [locatie 2], op 1 maart 2004, tegen een huurprijs van € 265,00 per maand. De andere huurovereenkomst is gesloten tussen [appellante] en [toeslagpartner] en [persoon] voor [locatie 3], op 1 april 2009, tegen een huurprijs van € 600,00 per maand.
Gelet daarnaast op de ondersteunende verklaringen van [medebewoner], de ouders van [appellante] en de administrateur Van Brugge en partners b.v. die erop neerkomen dat [appellante] en [toeslagpartner] op de eerste etage hebben gewoond en [medebewoner] op de tweede etage heeft gewoond, komt de Afdeling tot het oordeel dat [appellante] met objectiveerbare bewijzen heeft aangetoond dat zij van [persoon] een zelfstandige woning op de eerste etage aan de [locatie 1] in [plaats] heeft gehuurd. Dit oordeel heeft de Belastingdienst/Toeslagen, zo blijkt uit de door hem op 9 november 2015 aan de Afdeling verzonden brief, onderschreven, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen aan de in hoger beroep overgelegde huurovereenkomst van [medebewoner] doorslaggevende betekenis toekent.
Conclusie
4. [appellante] komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank, omdat uit de video's, de twee huurovereenkomsten en de overige door [appellante] ingebrachte bewijsmiddelen blijkt dat [appellante] een zelfstandige woning heeft gehuurd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [medebewoner] in het besluit van 2 oktober 2014 dan ook ten onrechte als medebewoner van [appellante] aangemerkt en het inkomen van [medebewoner] ten onrechte meegenomen bij de vaststelling van het toetsingsinkomen. De Belastingdienst/Toeslagen moet een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] nemen en daarbij de door [appellante] opgegeven huurprijs van € 500,00 als uitgangspunt nemen.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2014 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
6. De Belastingdienst/Toeslagen moet de proceskosten van het hoger beroep en het griffierecht dat [appellante] bij de rechtbank en de Afdeling heeft betaald vergoeden. Hieronder in de beslissing wordt dit gespecificeerd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2015 in zaak nr. 14/4043;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit op bezwaar van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 oktober 2014, kenmerk 1903.10.613;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2016
636.