ECLI:NL:RVS:2016:1997

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
201604417/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 18 mei 2016. De rechtbank Den Haag heeft op 7 juni 2016 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling, van Albanese nationaliteit, stelde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris pas op de negende dag na de inbewaringstelling begon met de voorbereiding van de uitzetting, wat leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 28 mei 2016 tot de uitzetting op 1 juni 2016.

In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank had moeten concluderen dat de maatregel van bewaring vanaf 18 mei 2016 onrechtmatig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt. De rechtbank had niet kunnen volstaan met schadevergoeding vanaf de eerste daadwerkelijke handelingen ter voorbereiding van de uitzetting, maar had moeten concluderen dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en kent de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 1.225,00 voor de periode van 18 mei 2016 tot 1 juni 2016. Daarnaast wordt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van € 1.984,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201604417/1/V3.
Datum uitspraak: 5 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2016 in zaak nr. 16/10702 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Schoneveld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling is van Albanese nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door eerst op de negende dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring om die reden vanaf 28 mei 2016 tot de datum van de uitzetting op 1 juni 2016 onrechtmatig geacht.
2. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank heeft miskend dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht. Volgens de vreemdeling dient dan ook een schadevergoeding te worden toegekend vanaf 18 mei 2016 tot aan de uitzetting op 1 juni 2016.
3. Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring beschikte over een geldig, op zijn naam gesteld, paspoort. Evenmin is in geschil dat de staatssecretaris vanaf de dag van de inbewaringstelling op 18 mei 2016 tot aan de dag waarop een vertrekgesprek is gehouden en een vlucht naar Albanië is aangevraagd op 27 mei 2016 geen handelingen heeft verricht die van directe betekenis zijn voor de uitzetting van de vreemdeling.
Derhalve heeft de rechtbank niet kunnen volstaan met het toekennen van schadevergoeding vanaf de
dag na de eerste daadwerkelijke handeling(en) ter voorbereiding van de uitzetting, maar had zij moeten concluderen dat de toepassing van de maatregel van bewaring van meet af aan niet rechtmatig was, onder toekenning van schadevergoeding vanaf die datum.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 mei 2016 gegrond verklaren en aan de vreemdeling met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te vermelden vergoeding toekennen over de periode van 18 mei 2016 tot 1 juni 2016, de dag waarop de bewaring is opgeheven.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2016 in zaak nr. 16/10702;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Roosmalen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2016
53.