201601663/2/R2.
Datum uitspraak: 4 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Vreeland, gemeente Stichtse Vecht,
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
Daarnaast heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[5 belanghebbenden] hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2016, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. I. Vaartjes en mr. T. de Smet, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] is eigenares van het perceel [locatie] te Vreeland. Naast haar perceel zijn enkele woonschepen gelegen. In het plan is onder meer een regeling voor haar perceel en voor die woonschepen en de bijbehorende tuinen opgenomen. [verzoekster] kan zich wat haar perceel betreft niet verenigen met de daaraan toegekende dubbelbestemmingen voor de bescherming van cultuurhistorische waarden en bestrijdt zij dat de op haar perceel aanwezige woning als karakteristiek is aangemerkt. Voorts is zij het niet eens met de regeling die in het plan voor de woonschepen is opgenomen. In dit verband voert [verzoekster] aan dat de planregeling ten onrechte geen flexibiliteit biedt ten aanzien van de precieze locatie van de ligplaatsen van de woonschepen. Verder betoogt zij dat ten onrechte de bestemming "Tuin" is toegekend aan een grondstrook bij de woonschepen. Van de mogelijkheid tuinen aan te leggen en bebouwing op te richten bij de woonschepen vreest [verzoekster] hinder te ondervinden, met name bij het onderhoud van de oever van een sloot waartoe zij verplicht is en dat bijdraagt aan de veiligheid van [verzoekster] bij eventuele overstromingen.
3. In afwachting van de uitspraak van de Afdeling op haar beroep in de bodemprocedure verzoekt [verzoekster] de voorzieningenrechter het plan te schorsen voor zover dat betrekking heeft op de aan haar perceel toegekende dubbelbestemmingen voor cultuurhistorische waarden en op de aanduiding karakteristiek voor haar woning. Tevens verzoekt zij schorsing van het plan voor zover dat betrekking heeft op de regeling van de ligging van de woonschepen en op de mogelijkheden die het plan biedt tot bebouwing van de bij de woonschepen behorende tuinen. Met het verzoek beoogt [verzoekster] onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen, zoals het oprichten van bebouwing en aanleggen van tuinen als hiervoor bedoeld op locaties waar zij onderhoud moet verrichten.
Cultuurhistorische waarden en aanduiding "karakteristiek"
4. Ter zitting is besproken in hoeverre een spoedeisend belang bestaat dat het schorsen van het plan noodzakelijk maakt, voor zover dat betrekking heeft op het perceel van [verzoekster] zelf. Zoals hiervoor overwogen hebben de bezwaren van [verzoekster] tegen de regeling voor haar eigen perceel betrekking op de dubbelbestemmingen ter bescherming van cultuurhistorische waarden en op de aanduiding "karakteristiek" voor een daar aanwezige woning. Ter zitting heeft [verzoekster] toegegeven dat zij eventuele ontwikkelingen op deze gronden zelf in de hand heeft en geen spoedeisend belang heeft dat het schorsen van het bestreden besluit in zoverre noodzakelijk maakt. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het verzoek af te wijzen voor zover dit ziet op de dubbelbestemmingen ter bescherming van cultuurhistorische waarden op het perceel van [verzoekster] en op de aanduiding "karakteristiek" van haar woning.
Woonschepen en tuinen
5. Ten aanzien van het verzoek van [verzoekster] het plan te schorsen voor zover dat betrekking heeft op de woonschepen en de bijbehorende gronden overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ten opzichte van het voorheen geldende plan voorziet het voorliggende plan volgens [verzoekster] in een te rigide regeling voor de precieze ligging van de woonschepen en in een onaanvaardbare verruiming van de mogelijkheden tuinen en bijgebouwen bij de woonschepen te realiseren. [verzoekster] heeft uiteengezet dat haar belang bij schorsing van die regeling is gelegen in het oeveronderhoud dat zij verplicht is te verrichten. Op het perceel van [verzoekster] is een sloot gelegen. Op grond van de keur van het waterschap is zij verplicht het nodige onderhoud te verrichten aan de oever daarvan, aldus [verzoekster]. Door de vaste plekken voor de woonschepen, die haar recht van overpad kunnen belemmeren, en de aanwezigheid van de tuinen bij de woonschepen wordt dat onderhoud volgens [verzoekster] onaanvaardbaar bemoeilijkt. Zij vreest dat nog voor de uitspraak van de Afdeling op haar beroep in de bodemprocedure omgevingsvergunningen zullen worden aangevraagd voor bijgebouwen of anderszins gebruik zal worden gemaakt van de uitbreidingsmogelijkheden van de tuinen, hetgeen het oeveronderhoud verder zal bemoeilijken.
5.1. Tussen het perceel van [verzoekster] en het water ligt een pad. In het plan is aan stroken aan weerszijden van dat pad de bestemming "Tuin" toegekend. Aan de oostelijke strook, die het dichtst bij het water ligt, is daarnaast de aanduiding "erf" toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor tuinen en ontsluitingen ten behoeve van de woonschepen. Alleen ter plaatse van de aanduiding "erf" is per woonschip één bijgebouw of overkapping toegestaan.
5.2. Het beroep en het verzoek van [verzoekster] richten zich op twee te onderscheiden delen van de planregeling voor woonschepen: enerzijds de ligging van de woonschepen, anderzijds de mogelijkheden voor tuinen en bijgebouwen bij die woonschepen. Ten aanzien van de ligging van de woonschepen heeft [verzoekster] aangevoerd dat die te rigide in het plan is vastgelegd en zo verplaatsing van woonschepen om haar recht van overpad niet te belemmeren, onmogelijk maakt. Met de planregeling voor de locatie van de woonschepen wordt echter slechts de bestaande situatie vastgelegd, waarin de woonschepen al op deze plaats aanwezig zijn en daar ook al eerder waren toegestaan. In zoverre kunnen zich dus geen onomkeerbare gevolgen voordoen als de voorzieningenrechter afziet van schorsing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat derhalve geen spoedeisend belang dat schorsing van dat deel van het bestreden besluit noodzakelijk maakt, zodat aanleiding bestaat het verzoek in zoverre af te wijzen.
Met betrekking tot de tuinen en bijgebouwen bij de woonschepen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Vast staat dat bij de woonschepen al tuinen en enkele bouwwerken aanwezig zijn. Tevens is niet in geschil dat het plan voorziet in de mogelijkheid tuinen in te richten op plaatsen waarop dat in het voorheen geldende plan "Woonschepen" niet was toegestaan. Volgens de raad betreft dat het herstel van mogelijkheden die onder het dáárvoor geldende plan al werden geboden en abusievelijk waren verwijderd. Ter zitting heeft de raad echter toegelicht dat hij overweegt op termijn een reparatieplan vast te stellen omdat hij niet tevreden is over de regeling die in het voorliggende plan voor de tuinen bij de woonschepen is opgenomen.
Als de voorzieningenrechter het plan niet zou schorsen, is niet uitgesloten dat [verzoekster] bij het door haar te verrichten oeveronderhoud hinder zal ondervinden door (verdere) benutting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan de bewoners van de woonschepen biedt. De voorzieningenrechter overweegt dat een schorsing van het plan voor de bewoners van de woonschepen geen ernstige gevolgen zal hebben: er zijn al tuinen en bouwwerken geruime tijd aanwezig en in gebruik. Voor zover zij die zouden willen wijzigen of uitbreiden, ziet de voorzieningenrechter geen reden om te veronderstellen dat dat op korte termijn moet gebeuren. Na afweging van de betrokken belangen en gelet op de uitspraak van de raad dat hij een reparatieplan overweegt voor de tuinen bij de woonschepen ziet de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen, voor zover dat betrekking heeft op de stroken met de bestemming "Tuin" bij de woonschepen naast het perceel van [verzoekster], in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op het beroep van [verzoekster] in de bodemprocedure.
Conclusie
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek in zoverre toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. De raad dient ten aanzien van [verzoekster] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Stichtse Vecht van 2 december 2015 waarbij het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" is vastgesteld, voor zover het betrekking heeft op de stroken met de bestemming "Tuin" bij de woonschepen naast het perceel [locatie];
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Stichtse Vecht aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Klapwijk
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2016
726.