ECLI:NL:RVS:2016:1985

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
201504171/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2015, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 31 december 2013, waarbij het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2013 werd herzien en vastgesteld op € 1.064,00, staat centraal. De Belastingdienst/Toeslagen had het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 januari 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] heeft bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn kosten voor kinderopvang, maar de Belastingdienst/Toeslagen stelde dat hij niet had aangetoond dat hij alle kosten had betaald. Na aanvullende stukken van [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 24 mei 2016 alsnog erkend dat hij recht heeft op een hogere kinderopvangtoeslag van € 1.086,75.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is. De eerdere uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 november 2014 is eveneens vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen is verplicht om een nieuw besluit te nemen, waarbij de kinderopvangtoeslag van [appellant] wordt vastgesteld op basis van de gemaakte kosten van € 1.086,75. Tevens is de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201504171/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2015 in zaak nr. 14/6788 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2013 herzien en lager vastgesteld op € 1.064,00.
Bij besluit van 22 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2016, waar [appellant], in persoon, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst om [appellant] in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen.
Bij brief van 11 februari 2016 heeft [appellant] nadere stukken ingediend.
Bij brieven van 29 februari 2016 en 24 mei 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen hierop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 30 mei 2016, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 ontvangen voor de kosten van de buitenschoolse opvang van zijn dochter bij [kindercentrum] in dat jaar.
Bij besluit van 31 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen op basis van een nieuwe berekening dit voorschot herzien en lager vastgesteld op € 1.064,00.
De dienst heeft in de bezwaarprocedure verzocht om bewijsstukken van de gemaakte kosten van kinderopvang. [appellant] heeft facturen van het kindercentrum van januari 2013 tot en met juni 2013, een debiteurenkaart van het kindercentrum en een overzicht van zijn bankrekening overgelegd.
Bij besluit van 22 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen het besluit van 31 december 2013 ongegrond verklaard. De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen recht op kinderopvangtoeslag over 2013 heeft, omdat hij met de overgelegde bewijsstukken niet heeft aangetoond dat hij alle kosten voor de kinderopvang in dat jaar heeft betaald.
2. Het betoog van [appellant] dat in deze zaak geen met behoorlijke waarborgen omklede rechtsgang openstaat als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) omdat de Afdeling niet onafhankelijk en onpartijdig is en een rechtsprekende instantie ontbreekt, faalt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De Afdeling is een onafhankelijk bij de wet ingesteld orgaan als bedoeld in artikel 1:4, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Awb, dat ingevolge artikel 30b van de Wet op de Raad van State is belast met berechting van de bij de wet aan haar opgedragen geschillen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1898), biedt de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (bijvoorbeeld het arrest van 6 mei 2003, nrs. 39343/98, 39651/98, 43147/98 en 46664/98 (www.ehcr.co.int), AB 2003, 11) geen grond voor het oordeel dat de Afdeling niet aan de in artikel 6, eerste lid, vermelde vereisten voldoet. Nu [appellant] tegen het besluit van 22 november 2014 beroep heeft kunnen instellen bij de rechtbank en tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij de Afdeling, heeft voor hem een met waarborgen omklede rechtsgang opengestaan. Dat [appellant] een andere beroepsgang via de rechtbank naar het gerechtshof en tot slot naar de Hoge Raad wenst, leidt niet tot een ander oordeel.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 24 mei 2016 op basis van door [appellant] ingediende aanvullende stukken alsnog het standpunt ingenomen dat [appellant] over 2013 recht heeft op een kinderopvangtoeslag met als medegrondslag het bedrag van de facturen, te weten € 1.086,75. Hieruit volgt dat het besluit van 22 november 2014 dient te worden vernietigd.
4. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 november 2014 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Belastingdienst/Toeslagen dient, voor zover dit nog niet is geschied, een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2013 wordt vastgesteld uitgaande van gemaakte kosten van € 1.086,75.
5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld. Daarbij is het volgende van belang.
5.1. [appellant] heeft ter zitting de Afdeling verzocht om bij de proceskostenveroordeling er van uit te gaan dat de proceshandelingen in beroep en hoger beroep zijn verricht door een rechtsbijstandverlener. De Afdeling wijst dat verzoek af. Uit artikel 8:75 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, volgt dat uitsluitend kosten van rechtsbijstand die door een derde beroepsmatig is verleend voor vergoeding in aanmerking komen. [appellant] heeft die kosten niet gemaakt, omdat hij in beroep en hoger beroep zelf, op eigen naam, proceshandelingen heeft verricht.
5.2. Voorts heeft [appellant] verzocht om vergoeding van verlet- en reiskosten in beroep en hoger beroep. De Afdeling zal de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen tot vergoeding van die kosten, behalve voor zover die kosten zijn gemaakt ten behoeve van de tweede zitting bij de Afdeling. Aangezien de dienst na de eerste zitting bij de Afdeling volledig tegemoetgekomen is aan de bezwaren van [appellant] en een tweede zitting naar het oordeel van de Afdeling niet noodzakelijk was, komen de verlet- en reiskosten met betrekking tot de tweede zitting niet voor vergoeding in aanmerking.
Aangezien [appellant] niet heeft onderbouwd wat de werkelijke verletkosten zijn, wordt uitgegaan van een tarief van € 7,00 per uur. Voorts is het aantal uren forfaitair vastgesteld op 6. Dit betekent dat, uitgaande twee zittingen, de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] een vergoeding van de verletkosten in beroep en hoger beroep van € 84,00 dient te betalen (2 x 6 uur x € 7,00).
Tot slot wordt de reiskostenvergoeding voor twee zittingen gebaseerd op een kilometervergoeding van € 0,28 per km. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] een vergoeding van de reiskosten van € 260,96 dient te betalen (2 x 466 km x € 0,28).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2015 in zaak nr. 14/6788;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 november 2014, kenmerk BOB O;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 344,96 (zegge: driehonderdvierenveertig euro en zesennegentig cent);
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van totaal € 293,00 (zegge: tweehonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Borman w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
609.