201409553/1/A1.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ameide, gemeente Zederik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2014 in zaak nr. 13/4559 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zederik.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het bouwen van een bijgebouw in het achtererfgebied van de woning aan de [locatie] te Ameide (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2015, waar het college, vertegenwoordigd door J.P. Rombout werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 10 november 2012 heeft [appellant] aan het college meegedeeld dat zijn buurman een nieuwe schuur (hierna: de schuur) heeft geplaatst zonder enig overleg met hem. Volgens de brief dient de westzijde van de schuur, met een hoogte van ongeveer 2,80 m, daarbij als erfafscheiding. Deze zijde staat tegen de oude, inmiddels vrijwel verrotte erfafscheiding, aldus de brief.
Hierop heeft het college de brief aangemerkt als een verzoek om handhavend op te treden tegen de plaatsing van het door [appellant] bedoelde bijgebouw op het perceel.
2. [appellant] betoogt dat het college en de rechtbank de zaak hadden moeten behandelen zoals die door hem is bedoeld en ingediend en niet hadden moeten manipuleren. Bij brief, bij de Afdeling binnen gekomen op 9 maart 2015, heeft [appellant] toegelicht dat hij hiermee bedoelt te betogen dat de gemeente en de rechtbank hadden moeten oordelen over de erfafscheiding, en niet over het erf van de buurman.
2.1. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat de schuur op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, onder b, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht mag worden opgericht zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat de schuur langs de erfafscheiding is geplaatst niet betekent dat de in artikel 2, aanhef en twaalfde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gestelde vereisten voor het oprichten van een omgevingsvergunningvrije erfafscheiding ook gelden voor de schuur.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
543.