ECLI:NL:RVS:2016:1966

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
201508241/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Waarborgfonds over niet kwijtgescholden schuld na gedwongen verkoop woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een besluit van het Waarborgfonds. Het Waarborgfonds had op 6 november 2014 aan [appellante] meegedeeld dat de schuld, ontstaan door de gedwongen verkoop van haar woning aan [locatie] te Drachten, niet zou worden kwijtgescholden. De woning was op 9 september 2014 op een openbare veiling verkocht, waarbij een verlies van € 68.627,65 was ontstaan. Het Waarborgfonds stelde dat [appellante] onvoldoende had meegewerkt om een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te realiseren, omdat zij geen makelaar had ingeschakeld en niet tijdig had gereageerd op een waarschuwing van het Waarborgfonds over de aanstaande openbare verkoop.

De rechtbank Noord-Nederland had in een eerdere uitspraak op 1 oktober 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. [appellante] was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat zij wel degelijk had geprobeerd de openbare verkoop te voorkomen door contact op te nemen met de hypotheekverstrekker. De rechtbank oordeelde echter dat [appellante] niet voldoende had gedaan om de verkoop te vermijden, en dat het Waarborgfonds zich op het standpunt mocht stellen dat zij niet volledig had meegewerkt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 juni 2016 behandeld. Na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellante] niet haar volledige medewerking had verleend. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

201508241/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 oktober 2015 in zaak nr. 15/1187 in het geding tussen:
[appellante]
en
stichting Stichting Waarborgfonds Eigen Woning (hierna: het Waarborgfonds).
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2014 heeft het Waarborgfonds aan [appellante] meegedeeld dat de schuld, die is ontstaan doordat de opbrengst van de gedwongen verkoop van de woning van [appellante] aan [locatie] te Drachten (hierna: de woning) onvoldoende was om de volledige hypotheek die op de woning rustte af te lossen, haar niet wordt kwijtgescholden.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het Waarborgfonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het Waarborgfonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en het Waarborgfonds, vertegenwoordigd door mr. N.P. Aanen en mr. A.M.W. Jol, beiden werkzaam bij het Waarborgfonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] was sinds 15 juli 2005 eigenaar van de woning aan [locatie] te Drachten. De woning is op een openbare veiling op 9 september 2014 met verlies verkocht, waarna de geldverstrekker het verlies van € 68.627,65 heeft gedeclareerd bij het Waarborgfonds. Het Waarborgfonds heeft [appellante] bij besluit van 6 november 2014, zoals gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2015, meegedeeld dat het bedrag van de verliesdeclaratie haar niet wordt kwijtgescholden. Volgens het Waarborgfonds heeft [appellante] geen volledige medewerking verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te komen, omdat zij onvoldoende heeft ondernomen om openbare verkoop, die over het algemeen tot een lagere opbrengst leidt dan onderhandse verkoop, te voorkomen.
2. Volgens de rechtbank is het niet onredelijk dat het Waarborgfonds in het kader van de medewerking verwacht dat wordt meegewerkt aan het vermijden van een openbare verkoop. [appellante] heeft geen makelaar ingeschakeld of een verkoopvolmacht aan de hypotheekverstrekker gegeven. Voorts heeft zij naar aanleiding van de brief van 17 januari 2014 van het Waarborgfonds, waarin hij in niet mis te verstane bewoordingen heeft medegedeeld dat de hypotheekverstrekker voorbereidingen trof om de woning op een openbare veiling te verkopen en [appellante] werd verzocht per ommegaande contact op te nemen om die verkoop nog te voorkomen, geen contact met het Waarborgfonds of de hypotheekverstrekker gezocht. Volgens de rechtbank heeft het Waarborgfonds gelet hierop tot het oordeel kunnen komen dat [appellante] niet volledig heeft meegewerkt om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken.
3. [appellante] kan zich met dit oordeel niet verenigen, omdat zij juist heeft getracht de openbare verkoop, en daarmee ook het verlies dat door die verkoop zou ontstaan, te voorkomen. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat zij met de e-mail die zij op 19 maart 2014 aan de hypotheekverstrekker heeft verstuurd heeft beoogd een betalingsregeling te treffen, zodat de woning niet op een openbare veiling verkocht zou hoeven worden. Ten tijde van het versturen van die e-mail waren de omstandigheden zodanig dat zij verwachtte weer volledig aan haar betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Op die e-mail heeft zij evenwel zo laat reactie gekregen dat het toen niet meer mogelijk was om verkoop te voorkomen. Daarna is zij ziek geworden en geopereerd, zodat zij toen geen actie heeft kunnen ondernemen om de executoriale verkoop te voorkomen. De rechtbank heeft aldus ten onrechte geoordeeld dat het Waarborgfonds zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij niet volledig heeft meegewerkt aan het voorkomen van de openbare verkoop, zo voert [appellante] aan.
3.1. Ingevolge artikel A3, eerste lid, onder c, van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht 2005 is het Waarborgfonds in beginsel bereid, indien het fonds als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar zijn oordeel is gebleken dat
1. de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest en
2. de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken.
3.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Waarborgfonds zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] niet haar volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken, omdat zij te weinig heeft gedaan om een openbare verkoop te voorkomen. In dat kader heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat [appellante] niet tijdig heeft gereageerd op een brief van het Waarborgfonds van 17 januari 2014, terwijl zij in die brief, waarin het voornemen van de hypotheekverstrekker om de woning op een openbare veiling te verkopen wordt aangekondigd, verzocht wordt per ommegaande contact met hem op te nemen om te proberen de openbare verkoop te voorkomen en gewaarschuwd wordt dat een eventuele restschuld na openbare verkoop van de woning op haar zou worden verhaald indien zij geen of onvoldoende medewerking - bijvoorbeeld door niet (tijdig) te reageren op deze brief - verleent om de openbare verkoop te voorkomen. Dat [appellante] op 19 maart 2014 per e-mail contact heeft opgenomen met de hypotheekverstrekker om een betalingsregeling te treffen, maakt dit niet anders. Niet alleen is de e-mail ruim twee maanden na de brief van 17 januari 2014 verstuurd, en kan deze dus niet als een reactie per ommegaande worden aangemerkt, maar bovendien stelt [appellante] in deze e-mail uitsluitend voor de maandelijkse betalingen te hervatten en doet zij geen enkel voorstel om de aangekondigde verkoop op een openbare veiling te voorkomen. Voorts heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat [appellante] geen makelaar heeft ingeschakeld om te proberen de woning onderhands te verkopen. Evenmin heeft zij een verkoopmachtiging met dat doel verschaft aan de hypotheekverstrekker. Dat, naar [appellante] heeft gesteld, uit een onderhands bod blijkt dat een onderhandse verkoop van de woning ruim € 20.000,00 minder zou hebben opgeleverd dan de openbare verkoop, zodat een onderhandse verkoop niet tot een kleiner verlies zou hebben geleid en het Waarborgfonds aldus een onjuist criterium heeft gehanteerd, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Niet alleen heeft zij deze stelling niet onderbouwd, maar voorts gaat [appellante] er met deze stelling aan voorbij dat het traject van een openbare verkoop aanzienlijk hogere kosten met zich brengt dan een onderhandse verkoop en die kosten bij het verlies moeten worden opgeteld.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
752.