ECLI:NL:RVS:2016:1954

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
201507368/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor legalisering bijgebouw in Valkenswaard

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 13 augustus 2015 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard om een omgevingsvergunning te weigeren, ongegrond verklaarde. Het college had op 21 maart 2014 geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor de legalisering van een bestaande berging op een perceel in Valkenswaard. De appellant stelde dat de weigering onterecht was, omdat de berging voor 27 augustus 1976 was gebouwd en volgens het bestemmingsplan "Buitengebied" positief bestemd zou moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te weigeren, omdat de totale oppervlakte aan bijgebouwen op de percelen de toegestane limiet overschreed.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de gevraagde omgevingsvergunning voor bijgebouw 4 niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De Raad van State wees erop dat de appellant had gekozen om bijgebouw 3 te legaliseren in plaats van bijgebouw 4, en dat dit niet betekende dat er alsnog een vergunning voor bijgebouw 4 verleend moest worden. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201507368/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2015 in zaak nr. 14/3996 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2014 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor de legalisering van een bestaande berging op het perceel gelegen aan de [locatie 1] te Valkenswaard.
Bij besluit van 14 oktober 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Er staan vier bijgebouwen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Valkenswaard (hierna: de percelen). Blijkens de gedingstukken hebben de twee bijgebouwen bij [locatie 1] (hierna: bijgebouw 1 en 4) een oppervlakte van respectievelijk 135 m² en 356 m². Verder hebben de twee bijgebouwen bij [locatie 2] (hierna: bijgebouw 2 en 3) een oppervlakte van respectievelijk 139 m² en 112 m². Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 maart 2014 heeft betrekking op bijgebouw 4.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning voor bijgebouw 4 in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren. Hij voert daartoe aan dat bijgebouw 4 reeds voor 27 augustus 1976 is gebouwd. Volgens het beleid dat ten grondslag is gelegd aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" dient bebouwing van voor die datum positief te worden bestemd. Volgens [appellant] had het college bijgebouw 4 alsnog moeten legaliseren door het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, nu dat bijgebouw in het bestemmingsplan geen positieve bestemming heeft gekregen.
Verder voert [appellant] aan dat bijgebouw 4 al decennia lang aanwezig is en noch qua fysieke aanwezigheid, noch qua gebruik, mede ten opzichte van de reeds aanwezige en gelegaliseerde bebouwing, een merkbare ruimtelijke uitstraling heeft.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op de percelen de bestemming "Wonen". Volgens een op de verbeelding weergegeven nadere aanduiding mag op de percelen maximaal 520 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
Volgens de plantoelichting heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor agrarische bebouwing waarvoor geen bouwvergunning is verleend, maar die reeds vóór of op 27 augustus 1976 is gebouwd, als uitgangspunt genomen dat deze bebouwing als zodanig moet worden bestemd. Niet in geschil is dat bijgebouwen 1, 2 en 4 zijn gebouwd voor voormelde datum. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1582) moet, uitgaande van het standpunt van de gemeenteraad dat de maximale toegestane oppervlakte van bijgebouwen moet worden gebaseerd op het gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen 1, 2 en 4, de maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen op de percelen daarom 630 m² zijn. De gemeenteraad heeft volgens voormelde uitspraak de oppervlakte van bijgebouw 3 niet bij deze maximum toegestane oppervlakte hoeven te betrekken, omdat dit bijgebouw in 1997 is gesloopt en herbouwd. In voormelde uitspraak is daarom bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de aanduiding "maximum oppervlakte bijgebouwen = 520 m² wordt gewijzigd in de aanduiding "maximum oppervlakte bijgebouwen = 630 m²".
2.2. Niet in geschil is dat [appellant] een omgevingsvergunning gevraagd en gekregen heeft voor bijgebouwen 1, 2 en 3 met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 386 m². Zoals in 2.1 is overwogen is bij de berekening van het toegestane maximum aan bijgebouwen van 630 m² evenwel uitsluitend rekening gehouden met de legalisering van bijgebouwen 1, 2 en 4, omdat bijgebouw 3 niet was gebouwd voor de peildatum van 27 augustus 1976. Als gevolg hiervan is de gevraagde omgevingsvergunning voor bijgebouw 4, met een oppervlakte van 356 m² niet in overeenstemming met het bestemmingsplan, aangezien de totale oppervlakte aan bijgebouwen op de percelen dan ongeveer 742 m² zou bedragen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de regeling in het bestemmingsplan waarbij aan [appellant] de keuze is geboden welke bijgebouwen door middel van een omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden gelegaliseerd, de omstandigheid dat [appellant] heeft gekozen om bijgebouw 3 te legaliseren in plaats van bijgebouw 4 niet betekent dat in de onderhavige procedure alsnog een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan moet worden verleend voor bijgebouw 4.
Het college heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat het niet wenst af te wijken van de maximale bouwmogelijkheden die het recent vastgestelde bestemmingsplan biedt. In het aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
543.