201507858/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Tegengas Rooi, gevestigd te Sint-Oedenrode, en anderen
2. [appellant sub 2], wonend te Sint-Oedenrode,
3. [appellant sub 3], wonend te Sint-Oedenrode,
4. [appellant sub 4], wonend te Sint-Oedenrode,
en
de raad van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], beroep ingesteld.
[belanghebbende] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en anderen en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2016, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door M.E.H. Heessels, werkzaam bij Van der Vleuten Raadgevers, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter en C.L.J.H.M. van Baar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. F.H. Damen, advocaat te Rotterdam, gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
3. Het plan voorziet in aanpassing van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode". Sinds de vaststelling van dat plan op 15 maart 2012 is het provinciaal beleid inzake veehouderijbedrijven gewijzigd. Voorts is het gemeentelijk beleid voor bebouwingsconcentraties herzien. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal planregels moest worden geactualiseerd. Daarnaast is een aantal omissies hersteld en zijn verduidelijkingen aangebracht ten aanzien van planregels en bestemmingsvlakken.
De beroepen van de stichting en anderen en [appellant sub 2]
Mestvergistingsinstallatie
4. De beroepen richten zich tegen de voorziene mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie op de [locatie 1]. De stichting heeft als doelstelling het beschermen, behouden en verbeteren van de natuur, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de flora en fauna, het landschap, de kwaliteit van het milieu, waaronder de lucht, bodem en het water, de verkeersveiligheid en de gezondheid van mensen in de gemeente Sint-Oedenrode. De overige indieners van het beroepschrift wonen in de omgeving van de [locatie 1]. [appellant sub 2] exploiteert een agrarische melkveehouderij aan de [locatie 2]. Hij heeft op dit perceel eveneens een bedrijfswoning. Zijn perceel ligt naast de [locatie 1], op een afstand van ongeveer 45 m. De stichting en anderen en [appellant sub 2] vrezen voor overlast van de voorziene installatie. Deze zal volgens hen leiden tot een aantasting van het landschap en van het woon- en leefklimaat.
5. De stichting en anderen en [appellant sub 2] voeren daartoe aan dat een mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie op het perceel [locatie 1] leidt tot een onaanvaardbare toename van verkeersbewegingen van zwaar vrachtverkeer van en naar het perceel. Volgens de stichting en anderen is de Wolvensteeg te smal om deze verkeersbewegingen veilig te verwerken. Het plan leidt daarom tot verkeersonveilige situaties. De stichting en anderen voeren voorts aan dat de voorziene mestbewerking en -verwerking leidt tot geurhinder en andere overlast. Zij verwijzen in dit kader naar een rapport van de GGD. Ten slotte voeren de stichting en anderen aan dat het plan is vastgesteld in strijd met de provinciale verordening Ruimte 2014 (hierna: PVR). [appellant sub 2] voert aan dat het plan zal leiden tot een belemmering van zijn bedrijfsvoering. Volgens [appellant sub 2] zal de installatie bovendien leiden tot een toename van overlast en gevaar.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor de voorziene mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie aan de [locatie 1] reeds vergunningen zijn verleend. Deze vergunningen zijn in rechte onaantastbaar. In dit plan zijn alleen de reeds verleende vergunningen opgenomen.
5.2. Het perceel [locatie 1] heeft de bestemming "Agrarisch" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b en 6, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, te exploiteren als bedrijfsmatige agrarische activiteiten, met uitzondering van glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen, intensieve veehouderijen en veehouderijen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking" tevens mestbewerking en -verwerking is toegestaan.
Ingevolge lid 3.2.3d is mestbewerking en mestverwerking uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking", waarbij voor de gebouwen geldt dat:
a. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m.
b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 m.
c. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1000 m².
Ingevolge lid 3.4.1, onder i, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen ten behoeve van mestbewerkings- en mestverwerkingsactiviteiten, behoudens:
1. activiteiten welke ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf waarbij de mest afkomstig is van het ter plaatse gevestigde agrarische eigen bedrijf.
2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking" waar mestbewerking en -verwerking is toegestaan en waarbij de mest tevens afkomstig mag zijn van bedrijven van derden.
5.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" had het perceel [locatie 1] eveneens de bestemming "Agrarisch" met onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking". Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder b en 6, van de planregels bij dit plan was ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking" mestbewerking toegestaan. Ingevolge lid 3.4.1 aanhef en onder g, werd in ieder geval onder strijdig gebruik verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten, behoudens activiteiten welke ondergeschikt waren aan het agrarisch bedrijf, waarbij de mest afkomstig was van het eigen bedrijf. Ingevolge lid 3.4.4, onder b, was ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking", mestverwerking toegestaan tot een oppervlakte van 900 m².
5.4. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 2 april 2008 vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" voor het vergroten van het bouwvlak en het realiseren van een mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie aan de [locatie 1] en een bouwvergunning 1e fase verleend voor de bouw van een loods, silo's en sleufsilo's. In de ruimtelijke onderbouwing bij deze vergunning staat dat in de installatie mest van het eigen bedrijf en van derden wordt gemengd met co-substraten. Het college heeft voorts bij besluit van 4 juni 2009 een bouwvergunning 2e fase verleend voor de bouw van de loods, silo's, sleufsilo's op het perceel [locatie 1]. Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de capaciteit van de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie.
5.5. De stichting en anderen en [appellant sub 2] betogen onweersproken dat het plan ten opzichte van het vorige plan voorziet in een verruiming van de mogelijkheden tot mestbewerking en -verwerking op het perceel [locatie 1]. Dit betreft de volgende punten:
- het vorige plan stond mestverwerking alleen toe als hiervoor mest van het eigen bedrijf werd gebruikt. Daarbij bevatte het vorige plan geen definitie van mestverwerking, zodat onduidelijk was of hier ook het exportwaardig maken van mest onder moest worden verstaan;
- de oppervlakte waarop gebouwen ten behoeve van mestbewerking en -verwerking mogen worden gebouwd is vergroot tot 1000 m²;
- de oppervlakte waarop bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd is niet langer aan een maximum gebonden;
- het bouwvlak is vergroot met een driehoek van ongeveer 450 m² aan de zuidwestelijke kant;
- binnen het bouwvlak is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking" naar de oostelijke kant opgeschoven waardoor het deel van het bouwvlak dat voor mestbewerking en -verwerking mag worden gebruikt met ongeveer 700 m² is vergroot.
5.6. De eerste drie in 5.5 genoemde verruimingen zijn reeds opgenomen in de verleende vergunningen. In deze vergunningen zijn geen beperkingen opgenomen omtrent het gebruik van mest van derden of het exportwaardig maken van mest. Ook in de aanvraag staat niet dat de installatie hiervoor niet zal worden gebruikt. Dit betekent dat op grond van de verleende vergunningen de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie ook voor deze activiteiten mag worden gebruikt. Daarnaast voorzien de vergunningen in de bouw van een loods van ongeveer 1000 m². Ten slotte voorzien de vergunningen in de bouw van silo's, sleufsilo's en verhardingen ter plaatse van vrijwel het gehele vlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking". Dit betekent dat in zoverre sprake is van bestaande rechten.
5.7. De verleende vergunningen voor de bouw van een mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie zijn in rechte onaantastbaar. Dit betekent dat deze in beginsel als zodanig moeten worden bestemd. De stichting en anderen stellen terecht dat de installatie nog niet is opgericht, maar dit leidt niet tot een ander oordeel. Dat een bestaand legaal bouwwerk in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd, geldt ook voor een bouwwerk dat weliswaar nog niet is opgericht, maar wel onherroepelijk is vergund. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen.
5.8. Een dergelijke uitzondering doet zich in deze zaak niet voor. Anders dan de stichting en anderen stellen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Vast staat dat het verkeer van en naar de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie gebruik zal maken van een ventweg langs de snelweg A50, die na ongeveer 500 m uitkomt op deze snelweg. Deze ventweg is een rechte, overzichtelijke weg waarbij tegemoetkomend verkeer op grote afstand is te zien. Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat de ventweg een drukke weg is, kan het verkeer tijdig op elkaar anticiperen en eventueel stoppen om een tegenligger te laten passeren. Naast de ventweg ligt een afgescheiden fietspad. Dit betekent dat het fietsverkeer geen last zal hebben van het verkeer van en naar de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie.
De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare geurhinder of andere overlast zal voordoen. In het door de stichting en anderen overgelegde rapport 'GGD advies over gezondheidsaspecten van een biogasinstallatie aan de [locatie 1] te Sint Oedenrode' van 1 mei 2014, opgesteld door het bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid van de GGD wordt geconcludeerd dat aan de grenswaarde voor geur wordt voldaan. Dat volgens dit rapport bij storing of calamiteiten toxische stoffen kunnen vrijkomen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betreft een uitvoerings- en handhavingsaspect dat in deze procedure niet aan de orde kan komen.
De raad heeft zich ten slotte in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een gevaarlijke situatie. [appellant sub 2] heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die de raad aanleiding hadden kunnen geven om tot de conclusie te komen dat de voorziene mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie vanwege externe veiligheidsaspecten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
5.9. Gelet op hetgeen in 5.8 is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen de stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de verleende vergunningen in het plan heeft kunnen opnemen.
5.10. De laatste twee in 5.5 genoemde verruimingen zijn echter niet volledig opgenomen in de verleende vergunningen. De omgevingsvergunning van 14 augustus 2012 voorziet in het oprichten van een noodfakkel aan de zuidwestelijke kant van het perceel. De in het bestemmingsplan opgenomen vergroting van het bouwvlak met een driehoek van ongeveer 450 m² aan deze kant van het perceel is echter ruimer dan noodzakelijk is om de noodfakkel te bestemmen. De omgevingsvergunning van 14 augustus 2012 voorziet voorts in het oprichten van sleufsilo's aan de oostkant van het perceel. De in het plan opgenomen vergroting van het vlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking" is eveneens groter dan noodzakelijk is om deze silo's te bestemmen. Dit betekent dat het plan in zoverre voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden.
5.11. De stichting en anderen en [appellant sub 2] betogen terecht dat ingevolge artikel 7.12 van de PVR de uitbreiding van de bouwmogelijkheden van een mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie niet is toegestaan. De raad heeft voorts niet gemotiveerd dat is voldaan aan de in artikel 7.12, derde lid, opgenomen voorschriften om van dit verbod af te wijken. Dit betekent dat het bestemmingsplan, voor zover dat voorziet in de in 5.10 genoemde nieuwe bouwmogelijkheden, is vastgesteld in strijd met de PVR.
Het betoog slaagt.
5.12. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, komt de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie door de uitbreiding van het bouwvlak aan de zuidwestelijke kant niet dichter bij zijn perceel te liggen. De kortste afstand tussen beide percelen blijft 45 m. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre geen verdere belemmering van zijn bedrijfsvoering kan veroorzaken.
Het betoog faalt.
5.13. Voor zover de stichting en anderen hebben aangevoerd dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat [bedrijf] niet meer deelneemt aan de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie, slaagt dit niet. In de enkele omstandigheid dat een mogelijke deelnemer zich heeft teruggetrokken, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat het plan op voorhand niet meer uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
5.14. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.10 en 5.11, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betreft de vergroting van het bouwvlak met een driehoek van ongeveer 450 m² aan de zuidwestelijke kant en de vergroting van het vlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking", voor zover dat aan de oostelijke kant niet strak om de vergunde sleufsilo's ligt, is genomen in strijd met artikel 7.12 van de PVR.
[locatie 3]
6. Het beroep van de stichting en anderen richt zich verder tegen de planregeling voor het perceel [locatie 3]. De eigenaar van dit perceel is [persoon], die mede-indiener is van het beroepschrift van de stichting en anderen. Ter zitting hebben de stichting en anderen erkend dat alleen [persoon] belanghebbende is bij dit planonderdeel. Dit betekent dat het beroep van de stichting en anderen, voor zover dit is gericht tegen de planregeling voor het perceel [locatie 3], behalve voor zover dit is ingediend door [persoon], in de einduitspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Bij de bespreking van de gronden gericht tegen planregeling voor het perceel [locatie 3] zal voor de duidelijkheid worden gesproken over het beroep van [persoon].
6.1. [persoon] betoogt dat de raad heeft voorzien in een te kleine bedrijfsbestemming voor zijn perceel [locatie 3]. Hij voert hiertoe aan dat de raad slechts een deel van zijn perceel heeft bestemd als "Bedrijf" en dat de resterende gronden niet in het plan zijn opgenomen en daarom de agrarische bestemming uit het vorige plan hebben behouden. Volgens [persoon] vormden de gronden feitelijk en kadastraal één perceel. De gronden die de bestemming "Agrarisch" hebben behouden staan bovendien ten dienste van de woning op het perceel en zijn niet in gebruik als agrarische gronden.
6.2. Het perceel had onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden". Een deel van het perceel had voorts de aanduiding "bouwvlak". In het onderhavige plan heeft een deel van het perceel de bestemming "Bedrijf". Het noordwestelijke deel van het perceel is niet opgenomen in dit plan, zodat daar nog steeds het vorige bestemmingsplan geldt.
6.3. Het betoog van de raad dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moet worden gelaten omdat deze buiten de beroepstermijn is aangevoerd slaagt niet. Het beroepschrift van [persoon] is op 15 oktober 2015 bij de Raad van State binnengekomen. Bij brief van 19 oktober 2015 is [persoon] een nadere termijn geboden om zijn beroepsgronden aan te voeren. Deze termijn liep tot en met 16 november 2015. Bij brief van 13 november 2015, bij de Raad van State binnengekomen op 16 november 2015, heeft [persoon] zijn beroepsgronden aangevoerd. Deze beroepsgronden zijn derhalve tijdig binnen de gestelde termijn aangevuld.
6.4. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Anders dan [persoon] betoogt, is hiervan wat de gronden van [persoon] betreft geen sprake. De raad is voor de plangrens aangesloten bij het vorige plan. De begrenzing van de bestemming "Bedrijf" komt overeen met de begrenzing van het bouwvlak zoals dit op grond van het vorige plan op het perceel gold. De raad heeft toegelicht dat hij hiervoor heeft gekozen omdat hij niet wil dat het op het perceel gevestigde bedrijf uitbreidt naar de gronden die onder het voorgaande plan geen bouwvlak hadden. [persoon] heeft voorts niet aangevoerd dat hij zijn bedrijf niet doelmatig kan exploiteren binnen het huidige bouwvlak. Anders dan [persoon] betoogt, heeft de raad onder deze omstandigheden in redelijkheid tot de in het plan opgenomen begrenzing kunnen komen. De omstandigheid dat volgens [persoon] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" voor de gronden aan de noordwestelijke kant van het perceel niet uitvoerbaar is omdat deze gronden niet agrarisch in gebruik zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Reeds omdat deze gronden niet in dit plan zijn opgenomen, kan de uitvoerbaarheid van deze bestemming in deze procedure niet aan de orde komen.
Het betoog faalt
6.5. [persoon] betoogt voorts dat de raad heeft voorzien in een te klein bouwvlak. Hij voert aan dat hij de mogelijkheid wil hebben om 871 m² aan statische opslag en bedrijfsgebouwen op te richten. Voorts maakt de huidige vorm van het bouwvlak het onmogelijk om nog een klein gebouw op het achtererf toe te voegen.
6.6. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het bouwvlak niet correct in het plan is opgenomen. Het bouwvlak moet volgens de raad worden vergroot. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Bestuurlijke lus
7. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient daartoe:
- met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.10 en 5.11 te motiveren dat de vergroting van het bouwvlak met een driehoek van ongeveer 450 m² aan de zuidwestelijke kant in overeenstemming is met de PVR, dan wel te voorzien in een planregeling waarbij de noodfakkel die is opgenomen in de omgevingsvergunning van 14 augustus 2012 als zodanig wordt bestemd, zonder dat hierbij de bouwmogelijkheden van de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie verder worden uitgebreid. Dit kan de raad bijvoorbeeld doen door het bouwvlak strak om de noodfakkel te leggen of de noodfakkel met een specifieke aanduiding als zodanig te bestemmen.
- met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.10 en 5.11 te motiveren dat de vergroting van het vlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbewerking", voor zover dat aan de oostelijke kant niet strak om de vergunde sleufsilo's ligt, in overeenstemming is met de PVR, dan wel te voorzien in een planregeling waarbij de sleufsilo's die zijn opgenomen in de omgevingsvergunning van 14 augustus 2012 als zodanig worden bestemd, zonder dat hierbij de bouwmogelijkheden van de mestverwerkings- en mestvergistingsinstallatie verder worden uitgebreid.
- met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 6.6 te voorzien in een bouwvlak dat overeenstemt met de intentie van de raad.
7.1. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Het beroep van [appellant sub 3]
8. [appellant sub 3] is eigenaar van het perceel [locatie 4]. Hij heeft dit perceel gekocht op 19 juni 2015. Hij richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel, omdat slechts één woning is toegestaan en niet twee woningen. Hij acht dit in strijd met het vertrouwensbeginsel. Hiertoe stelt hij dat in het ontwerpbestemmingsplan dat vanaf 25 februari 2015 voor de duur van zes weken ter inzage lag, twee woningen mogelijk werden gemaakt. Hij heeft over het ontwerp een gesprek gevoerd met de heer Den Otter, ambtenaar in dienst bij de gemeente. In dit gesprek stelt [appellant sub 3] er niet op te zijn geattendeerd dat de planologische regeling voor het perceel [locatie 4] zou wijzigen.
8.1. De raad stelt dat op het perceel [locatie 4] feitelijk één woning aanwezig is, welke hij als zodanig heeft willen bestemmen. In het ontwerpplan zijn abusievelijk twee woningen mogelijk gemaakt, hetgeen de raad in het vastgestelde plan heeft gewijzigd in één woning.
8.2. Blijkens de verbeelding van de herziening is aan het perceel [locatie 4] de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 20.2.1, onder a, geldt voor het bouwen van bouwwerken de bepaling dat per bestemmingsvlak bebouwing ten behoeve van niet meer dan één woning is toegestaan.
8.3. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat namens de raad bij hem verwachtingen zijn gewekt dat het vastgestelde plan zou voorzien in twee woningen voor het perceel [locatie 4]. Ter zitting is vast komen te staan dat hierover in het gesprek tussen [appellant sub 3] en Den Otter geen zodanige toezegging namens de raad is gedaan. Voorts kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3785, de terinzagelegging van een ontwerpplan door het college van burgemeester en wethouders niet het gerechtvaardigd vertrouwen doen ontstaan dat de raad dit dienovereenkomstig zal vaststellen. Hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft genomen. Het betoog faalt.
8.4. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
8.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 4]
9. [appellant sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Damianenweg 12. Hij vindt het vreemd dat deze bestemming is toegekend, omdat ongeveer 3,5 jaar geleden bij de vaststelling van het vorige plan nog een agrarische bestemming werd toegekend. Hij betoogt dat 250 m² van zijn caravanopslag ter grootte van 1.250 m² ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Dit is volgens hem niet in overeenstemming met de doelstelling van het plan om de planregeling in overeenstemming te brengen met de bestaande situatie.
9.1. In het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" van 15 maart 2012 was aan het perceel Damianenweg 12 de bestemming "Agrarisch met waarden - landschap" toegekend. De raad stelt dat dit perceel in de herziening is opgenomen, omdat de regeling in het bestemmingsplan van 15 maart 2012 niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie waarin er geen bedrijfsmatige agrarische activiteiten zijn. De raad acht de bestemming "Bedrijf" passend, omdat op het perceel een caravanopslag aanwezig is. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
De raad stelt dat hij met een maximumoppervlak van 1.000 m² het legaal aanwezige bestaande gebruik als caravanopslag als zodanig heeft bestemd. [appellant sub 4] heeft dit niet bestreden. De raad stelt dat hij ervoor heeft gekozen het maximumoppervlak te beperken tot 1.000 m², omdat dit in overeenstemming is met het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing. [appellant sub 4] heeft naar het oordeel van de Afdeling geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad ten aanzien van hem niet in redelijkheid aan dit beleid heeft kunnen vasthouden.
Het betoog faalt.
10. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ongegrond;
II. draagt in de beroepen van de stichting Stichting Tegengas Rooi en anderen en [appellant sub 2] de raad van de gemeente Sint-Oedenrode op om binnen 24 weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 7 de daar omschreven gebreken te herstellen, en;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schaaf
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
523-646.