201604200/2/A1.
Datum uitspraak: 1 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college)
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft het college aan [verzoeker] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan haar op 21 september 2007 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning voor de afvalstoffeninrichting aan de [locatie] te Son.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 1 augustus 2014 herroepen, voor zover daarbij de last met betrekking tot de overtreding van voorschrift 5.4.1 van de vergunning van 21 september 2007 is opgelegd.
Bij uitspraak van 24 juli 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant in de zaken nrs. 15/110 en 15/1286 het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2015 vernietigd voor zover daarbij de last met betrekking tot de overtreding van voorschrift 5.4.1 van de vergunning van 21 september 2007 is herroepen, het college opgedragen voor 1 oktober 2015 een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en de voorziening getroffen dat de in het besluit van 1 augustus 2014 geboden begunstigingstermijn met terugwerkende kracht wordt verlengd tot 1 april 2016. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:910 heeft de Afdeling onder meer de uitspraak van de rechtbank van 24 juli 2015 bevestigd. Bij besluit van 24 mei 2016 heeft het college de bij besluit van 1 augustus 2014 opgelegde last herroepen voor zover deze betrekking heeft op overtreding van de voorschriften 5.4.1. en 5.4.2. verbonden aan de aan [verzoeker] verleende vergunning van 21 september 2007, en bepaald hoe de overtreding van die voorschriften ongedaan dient te worden gemaakt.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juni 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door ing. J. van Rooij en T. Veldhuizen, bijgestaan door mr. L. Bier, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.C. de Krosse-de Ridder, mr. B.F. Algera en ing. H.L. van Aarle, allen werkzaam bij het college, en mr. P.J.A.G. van Veldhoven, werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij besluit van 24 mei 2016 heeft het college de bij besluit van 1 augustus 2014 opgelegde last herroepen voor zover deze betrekking heeft op overtreding van de voorschriften 5.4.1. en 5.4.2. verbonden aan de aan [verzoeker] verleende vergunning van 21 september 2007, en bepaald dat [verzoeker] de overtreding als volgt ongedaan dient te maken:
- Voor 1 april 2017 dient 200.000 ton teerhoudend asfaltgranulaat (hierna: TAG) afgevoerd te worden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000 ineens.
- Voor 1 oktober 2017 dient 400.00 ton TAG afgevoerd te worden (…) op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000 ineens.
- Voor 1 april 2018 dient alle TAG die de opslagtermijn uit de vergunning overtreedt te zijn afgevoerd op straffe van verbeurte een dwangsom van € 1.000.000 ineens.
- Voorafgaand aan afvoer dient u te onderzoeken of de afvoer via de Terraweg kan worden vermeden. De resultaten van dit onderzoek dient u voor 1 augustus 2016 aan ons te overleggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000 ineens.
- Indien uit dit onderzoek blijkt dat andere afvoer in redelijkheid niet mogelijk is, dient u aantoonbaar op zodanige wijze af te voeren dat het overige verkeer op de Terraweg daar zo weinig mogelijk hinder van ondervindt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per week waarin ernstige hinder wordt ondervonden, met een maximum van € 100.000.
- U dient twee weken, voorafgaand aan de start van de afvoer, aan ons kenbaar te maken naar welke vergunde verwerker u het TAG gaat afvoeren. - U dient dit eveneens te doen, wanneer u tussentijds de ontvangende verwerker wijzigt, beiden op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per week waarin u in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000.
- U dient u aan ons onverwijld de certificaten van reiniging te overleggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per week waarin u in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000.
3. Een beoordeling van de door [verzoeker] voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
4. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat haar verzoek er toe strekt dat de last zoals uitgewerkt in het besluit van 24 mei 2016 vanaf het vierde gedachtestreepje wordt geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Aan haar verzoek heeft zij onder meer ten grondslag gelegd dat zij door de last wordt verplicht om binnen korte termijn wurgcontracten af te sluiten om tijdig aan de last te kunnen voldoen. [partij] heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen schorsing mits het TAG wordt afgevoerd.
Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de door [verzoeker] bedoelde onderdelen van de last niet dienen te worden geschorst omdat er dan geen toezicht meer is op de afvoer van het TAG.
Na een korte schorsing van de zitting is door [verzoeker] toegezegd dat zij voorafgaand aan het afvoeren van het TAG aan het college zal mededelen waar het TAG heen gaat en dat zij een monster over zal leggen van het af te voeren TAG. Het college heeft na die toezegging van [verzoeker] ter zitting aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de schorsing van het besluit van 24 mei 2016 in de door [verzoeker] bedoelde zin en onder de hiervoor vermelde voorwaarden totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Ook van de zijde van [partij] is ter zitting te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen schorsing als hiervoor bedoeld. Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure in zoverre niet kan worden afgewacht.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen dat ondanks de schorsing van een deel van het besluit, het TAG hangende het hoger beroep nog steeds moet worden afgevoerd.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 mei 2016, kenmerk C2184478/3997095, voor zover bij dat besluit is gelast om de overtreding ongedaan te maken zoals omschreven vanaf het vierde gedachtestreepje in dat besluit;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Koning
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2016
712.