201503014/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2015 in zaak nr. 14/3738 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft de minister aan [wederpartij] een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.800,00 wegens overtreding van artikel 3.16, eerste en vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit).
Bij besluit van 29 april 2014 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 april 2014 vernietigd, het besluit van 8 januari 2014 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2015, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. I. Beurmanjer-de Lange, werkzaam bij het ministerie, en J.M.A. Renette, werkzaam bij de inspectie SZW van het ministerie (hierna: de arbeidsinspecteur), en [wederpartij], bijgestaan door H.A. van Almen, juridisch adviseur te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbobesluit en de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Aanleiding
2. Op 14 augustus 2013 was [wederpartij] als timmerman renovatiewerkzaamheden aan het uitvoeren op een locatie aan de Gaaistraat te Delft. Deze werkzaamheden maakten deel uit van een groter renovatieproject waarbij verschillende woningen op deze locatie door meer dan één persoon tegelijkertijd werden gerenoveerd. [wederpartij] was voor het verrichten van deze werkzaamheden ingehuurd als zelfstandige zonder personeel. Blijkens een door de arbeidsinspecteur op ambtsbelofte opgemaakt boeterapport van 30 augustus 2013 (hierna: het boeterapport) omvatten deze renovatiewerkzaamheden het vervangen van houten delen op balkons. Het boeterapport vermeldt het volgende. De arbeidsinspecteur heeft gezien dat een persoon, die later opgaf [wederpartij] te zijn, op 14 augustus 2013 omstreeks 9.15 uur vanaf een op de derde etage gesitueerd balkon (hierna: het balkon), behorende bij de woning aan de [locatie] (hierna: de woning), op het dak van de woning klom en daar liep. Nadat de arbeidsinspecteur naar [wederpartij] riep of hij naar beneden wilde komen, bleef [wederpartij] op het dak heen en weer lopen en werkzaamheden uitvoeren waaronder het vanaf de dakrand naar de begane grond laten zakken van een stroomkabel. De valhoogte vanaf het dak bedroeg ongeveer negen meter. Rondom het dak was geen steiger aangebracht. Evenmin waren leuningen tegen valgevaar aangebracht en [wederpartij] droeg geen valgordel. Naar het oordeel van de arbeidsinspecteur bestond ernstig valgevaar voor personen. Vervolgens is [wederpartij] naar een balkon afgedaald waarna hij naar de begane grond is gegaan.
Bijlage 2 bij het boeterapport bevat vijf door de arbeidsinspecteur gemaakte foto’s. Daarop is achtereenvolgens te zien dat [wederpartij] zich in de buurt van het balkon op het dak bevindt, dat [wederpartij] zich verder van het balkon verwijderd op het dak bevindt, dat hij gebukt aan de rand van het dak met een kabel in zijn handen staat die langs de muur naar beneden loopt, dat hij op het muurtje van een ander balkon staat met zijn handen aan de dakrand en dat hij zich achter dit muurtje op dat balkon bevindt. In het bijschrift bij de eerste foto staat dat [wederpartij] op het balkon werkzaam was en vervolgens vanaf het balkon op het dak is geklommen.
De minister heeft het boeterapport ten grondslag gelegd aan de aan [wederpartij] opgelegde boete.
3. [wederpartij] heeft in de bestuurlijke fase en in beroep aangevoerd dat hij op het balkon, zittend op zijn knieën en uit het zicht van de arbeidsinspecteur, werkzaamheden aan het verrichten was toen hij geschreeuw hoorde. Vervolgens is hij opgestaan om over de dichte rand van het balkon te zien waar het geschreeuw vandaan kwam. Een persoon, naar later bleek de arbeidsinspecteur, schreeuwde toen naar hem dat hij - degene met het witte T-shirt aan - heel snel naar beneden moest komen. Hij zag de leidinggevende van de schilders naast deze persoon staan. [wederpartij] dacht dat deze persoon een politieagent was, omdat de leidinggevende er stil naast stond en niet reageerde. [wederpartij] dacht dat hij van het werk zou worden weggestuurd en raakte in paniek. Omdat de bewoonster van de woning boodschappen was gaan doen en de balkondeur had afgesloten, heeft [wederpartij] zijn gereedschap en stroomkabelhaspel gepakt en op het dak gegooid en is daarna zelf op het dak geklommen. De haspel heeft hij vanaf de dakrand naar de begane grond laten zakken. Vervolgens is hij via een ander balkon naar de begane grond gegaan. Daar aangekomen heeft de persoon die had geschreeuwd zich kenbaar gemaakt als de arbeidsinspecteur. Op de vraag van de arbeidsinspecteur waarom hij over het dak liep, heeft [wederpartij] geantwoord dat hij begreep dat hij direct naar beneden moest komen en dat, nu de balkondeur op slot was, er geen andere weg was dan via het dak. De arbeidsinspecteur heeft vervolgens geweigerd dit antwoord te noteren. [wederpartij] stelt dat de door hem op het dak verrichte handelingen het directe gevolg zijn geweest van het schreeuwen door de arbeidsinspecteur en dat deze handelingen hem daardoor niet als overtreding kunnen worden verweten.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat ruimte bestaat voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de minister dat [wederpartij] op het dak arbeid heeft verricht. Het door [wederpartij] gestelde geroep van de arbeidsinspecteur kan aan de in het boeterapport vermelde waarnemingen zijn voorafgegaan. Deze door [wederpartij] gestelde gang van zaken is ter zitting door twee door [wederpartij] naar de zitting meegebrachte informanten, [persoon A] en [persoon B], bevestigd. [wederpartij] heeft verklaard dat ten tijde van belang geen werkzaamheden op het dak hebben plaatsgevonden en heeft foto's van het dak overgelegd. Nu niet is komen vast te staan dat [wederpartij], die op 14 augustus 2013 op het balkon als timmerman werkzaam is geweest, op het dak arbeid heeft verricht, heeft de minister op basis van het boeterapport ten onrechte een boete opgelegd voor overtreding van artikel 3.16, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit, aldus de rechtbank.
5. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank heeft [persoon A] ter zitting verklaard dat zij ten tijde van belang bij iemand op visite was toen zij kabaal en geschreeuw hoorde. Zij stond toen één hoog, zag [wederpartij] op het balkon staan en hoorde de arbeidsinspecteur op een driftige manier roepen. Zij zag aan [wederpartij] dat hij zich aangesproken voelde, dat [wederpartij] dingen naar boven gooide, dat hij op het dak klom en dat hij zich vanaf het dak op een ander balkon liet zakken. [persoon A] heeft niet gehoord dat [wederpartij] met de arbeidsinspecteur heeft gesproken. Wel heeft zij gehoord dat de arbeidsinspecteur naar [wederpartij] riep dat hij naar beneden moest komen. [persoon B], die ten tijde van belang aan de Gaaistraat eveneens renovatiewerkzaamheden aan het verrichten was, heeft blijkens dat proces-verbaal ter zitting verklaard dat hij de arbeidsinspecteur heeft horen schreeuwen en dat hij, beneden aangekomen, heeft gezien dat [wederpartij] zich vanaf het dak op een balkon liet zakken.
Het hoger beroep
6. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de hiervoor onder 4 weergegeven overwegingen is gekomen. De minister voert daartoe aan dat [wederpartij], blijkens de in het boeterapport vastgelegde waarnemingen, op het dak arbeid heeft verricht. Gezien de door de minister naar aanleiding van de aangevallen uitspraak overgelegde verklaring van [persoon C] geven de door [persoon A] en [persoon B] ter zitting van de rechtbank gegeven verklaringen geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het boeterapport en kan [wederpartij] niet worden gevolgd in zijn stellingen omtrent de aanleiding voor hem om op het dak te klimmen. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de door [wederpartij] op het dak verrichte arbeid hem niet kan worden verweten. De rechtbank heeft niet onderkend dat hij terecht een boete van € 1.800,00 aan [wederpartij] heeft opgelegd, aldus de minister.
6.1. Op 16 april 2015 heeft [persoon C] ten overstaan van twee arbeidsinspecteurs, waaronder de arbeidsinspecteur, het volgende verklaard over de gebeurtenissen die op 14 augustus 2013 aan de Gaaistraat hebben plaatsgevonden. [persoon C] gaf ten tijde van belang leiding aan de ter plekke aanwezige schilders. Nadat hij van een collega had vernomen dat de arbeidsinspectie aanwezig was, is hij naar de arbeidsinspecteur gegaan. De arbeidsinspecteur legitimeerde zich en gaf te kennen dat hij twee personen, waarvan de één op de muur van een balkon stond en de ander vanaf de dakrand bezig was met het laten zakken van een stroomkabel, had gesommeerd naar beneden te komen. Vervolgens zag [persoon C] [wederpartij] vanaf een muurtje op een balkon springen. Desgevraagd heeft [persoon C] verklaard dat hij op 14 augustus 2013 de door de arbeidsinspecteur gemaakte foto-opnamen, waarop te zien is dat [persoon D] - een andere persoon die ter plaatse werkzaamheden verrichtte - op de muur van een balkon staat en dat [wederpartij] zich aan de rand van het dak bevindt en een stroomkabel laat zakken, op het display van het fototoestel heeft bekeken, maar dat hij niet heeft gezien dat deze foto's werden genomen, omdat hij zich pas na het nemen daarvan bij de arbeidsinspecteur heeft gevoegd. Op de vraag of andere personen in de steeg aanwezig waren toen [persoon C] bij de arbeidsinspecteur aankwam, heeft [persoon C] geantwoord dat hij denkt dat de collega die hem kwam ophalen erbij stond, maar dat hij dat niet zeker weet. [persoon C] heeft op dat moment geen bewoners gezien of gehoord. Er kwam pas een bewoner aanlopen toen de arbeidsinspecteur een heftige discussie voerde met [wederpartij] en [persoon B].
6.2. Ter zitting van de Afdeling heeft de minister, bij monde van de arbeidsinspecteur, het boeterapport toegelicht. De arbeidsinspecteur heeft zijn waarnemingen gedaan in het kader van het projectmatig toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Direct bij aankomst op de locatie zag hij dat aan woningen renovatiewerkzaamheden werden uitgevoerd. Er stonden diverse ladders verspreid tegen ongeveer negen meter hoge gevels. Er waren geen voorzieningen tegen valgevaar rondom het dak en de dakrand aanwezig. Hij zag eerst [persoon D] op de muur van een balkon staan en zag vervolgens dat deze, na door hem te zijn aangeroepen, op dat balkon sprong. Direct daarna, in een tijdsbestek van hooguit enkele minuten, zag hij [wederpartij] op het dak staan, op een direct aan het balkon grenzende rand. [wederpartij] droeg geen valgordel. Hij vermoedde dat [wederpartij] via het balkon op het dak was geklommen, want hij had hem in de momenten ervoor, vanaf zijn aankomst op deze locatie, niet op het dak zien staan. In het boeterapport heeft hij abusievelijk verklaard dat hij [wederpartij] op het dak zag klimmen. Hij heeft de klimbewegingen als zodanig niet gezien. De arbeidsinspecteur heeft gezien dat [wederpartij] vanaf dat moment op het dak doende was een stroomkabel over de dakrand te verplaatsen en deze vervolgens met haspel en al te laten zakken. Hij heeft [wederpartij] met luide stem verzocht naar beneden te komen. Eerst nadat hij meermalen en steeds luider naar [wederpartij] had geroepen, waarbij hij [wederpartij] met zoveel woorden adresseerde als "jij met dat witte T-Shirt aan", reageerde [wederpartij] op de arbeidsinspecteur. In de tussentijd had [wederpartij] de stroomkabel met haspel laten zakken. De minister heeft erop gewezen dat [persoon C] op dat moment naast de inspecteur is komen staan, zoals overeenkomt met de door [persoon C] op 16 april 2015 afgelegde verklaring. De verklaring van [persoon A] ter zitting bij de rechtbank dat zij [wederpartij] op het dak zag klimmen, kan niet juist zijn, omdat zij, vanaf haar positie, geen zicht op het balkon had. Ter zitting heeft de minister foto's van de situatie ter plaatse getoond. Van de op [persoon D] betrekking hebbende gebeurtenissen is een ander boeterapport opgemaakt, aldus de minister.
6.3. [wederpartij] heeft ter zitting van de Afdeling te kennen gegeven dat hij op het balkon met elektrische apparatuur aan het werk was en dat zijn stroomkabelhaspel op een in een tuin gelegen stekkerdoos was aangesloten. Op de vraag waarom hij de stroomkabelhaspel niet vanaf het balkon, maar vanaf de dakrand heeft laten zakken, heeft [wederpartij] geantwoord dat hij dat had kunnen doen, maar dat hij door het geschreeuw van de arbeidsinspecteur in paniek was geraakt en in een paniekreactie spullen, waaronder de stroomkabelhaspel, op het dak heeft gegooid. Op de vragen hoe lang hij al als timmerman werkzaam is en waarom hij in paniek was geraakt, heeft [wederpartij] geantwoord dat hij al twaalf jaren als zelfstandige zonder personeel als timmerman werkt en dat hij, zoals hij eerder heeft verklaard, in paniek raakte uit angst om van het werk te worden weggestuurd.
6.4. In beginsel moet van de juistheid en volledigheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. [wederpartij] heeft in beroep de inhoud van het boeterapport bestreden. Daartoe heeft [wederpartij] aangevoerd dat het boeterapport niet vermeldt dat de arbeidsinspecteur, staand naast de leidinggevende van de schilders, hem op indringende wijze heeft gesommeerd naar beneden te komen toen hij zich nog op het balkon bevond. De ter zitting van de rechtbank door [persoon A] en [persoon B] afgelegde verklaringen bevestigen zijn lezing, aldus [wederpartij].
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat hetgeen [wederpartij] aldus in beroep heeft aangevoerd niet wordt bevestigd door de hiervoor onder 5 weergegeven verklaringen van [persoon A] en [persoon B]. Uit de inhoud van deze verklaringen volgt immers niet dat de arbeidsinspecteur gericht naar [wederpartij] heeft geroepen toen deze zich op het balkon bevond. Evenmin volgt daaruit dat de arbeidsinspecteur toen naast de leidinggevende van de schilders stond. Gezien hetgeen de minister ter zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven, bezien in samenhang met voormelde door [persoon C] afgelegde verklaring, acht de Afdeling aannemelijk dat de arbeidsinspecteur, toen [wederpartij] zich nog op het balkon bevond, naar [persoon D] heeft geroepen. De Afdeling acht niet aannemelijk dat de arbeidsinspecteur toen naast de leidinggevende van de schilders stond. In de omstandigheid dat het boeterapport niet vermeldt dat de arbeidsinspecteur naar [persoon D] heeft geroepen, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het boeterapport, dat niet op het handelen van [persoon D] ziet, onvolledig is. [wederpartij] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de in het boeterapport vastgelegde waarnemingen van de arbeidsinspecteur onjuist zijn. Het enkele feit dat de arbeidsinspecteur niet de klimbewegingen van [wederpartij] heeft gezien, maar deze heeft afgeleid uit de omstandigheden en het korte tijdsverkoop, doet niets af aan de overige, nauwkeurig beschreven en ter zitting toegelichte waarnemingen. Deze zijn bovendien ondersteund met de door de minister in hoger beroep ingebrachte verklaring van [persoon C].
6.5. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft de minister de in het boeterapport vermelde verrichtingen van [wederpartij], voor zover die zien op het vanaf de dakrand naar de begane grond laten zakken van een stroomkabel, terecht als arbeid aangemerkt. Dat [wederpartij] ten tijde van belang met de renovatie van het balkon bezig was, laat onverlet dat het vanaf het dak verplaatsen en vervolgens laten zakken van een ten behoeve van die werkzaamheden gebruikte stroomkabel als arbeid moet worden aangemerkt. Gelet hierop, alsmede gelet op hetgeen het boeterapport over valgevaar vermeldt, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] de ingevolge artikel 3.16, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit geldende voorschriften heeft overtreden.
6.6. In beginsel mag bij bewezenverklaring van de gedraging waarvoor de boete ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet is opgelegd van verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. In situaties waarin de verwijtbaarheid volledig ontbreekt, bestaat echter geen grond voor boeteoplegging. Daartoe moet de overtreder aannemelijk maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was, heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor, omdat [wederpartij], in weerwil van het aanwezige valgevaar, voorafgaand aan het laten zakken van de stroomkabel, geen enkele veiligheidsmaatregel had getroffen. Dat de arbeidsinspecteur [wederpartij], toen deze op het dak stond, heeft gesommeerd naar beneden te komen, maakt dit niet anders, omdat deze sommatie niet tevens inhield dat [wederpartij] de stroomkabel vanaf de dakrand moest laten zakken. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven een opgelegde boete te matigen. De door [wederpartij] aangevoerde omstandigheden waaronder hij, naar gesteld, vanaf het balkon op het dak is geklommen, bieden echter geen grond voor het oordeel dat de overtreding in verminderde mate aan [wederpartij] kan worden verweten. Daartoe is reeds redengevend dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uitsluitend uit angst om van het werk te worden weggestuurd in paniek is geraakt en zich in die staat zonder het treffen van veiligheidsmaatregelen op het dak heeft begeven en van daaraf de stroomkabelhaspel heeft laten zakken. Gelet hierop heeft de minister op goede gronden een boete van € 1.800,00 wegens overtreding van artikel 3.16, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit aan [wederpartij] opgelegd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 april 2014 van de minister alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2015 in zaak nr. 14/3738;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Robben
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
610.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Ingevolge artikel 5:46, eerste lid, bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Ingevolge het tweede lid stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het zevende lid, aanhef en onder a, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangewezen voorschriften van deze wet of de daarop berustende bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden, dan wel noodzakelijk zijn ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, zich mede richt tot een zelfstandige.
Ingevolge het tiende lid zijn de werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald. Ingevolge artikel 33, tweede lid, wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge het derde lid bedraagt de bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het bedrag van de vijfde categorie per 1 januari 2014 € 81.000,00.
Ingevolge artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit is bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Ingevolge het tweede lid is er in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
Ingevolge het vijfde lid zijn, indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
Ingevolge artikel 9.5, eerste lid, aanhef en onder b, is een zelfstandige verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in onder meer artikel 3.16.
Ingevolge artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder c, wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in onder meer artikel 3.16, eerste en vijfde lid.
Volgens de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving kan de bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.16, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit door een zelfstandige € 1.800,00 bedragen.