ECLI:NL:RVS:2016:1871

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
201506217/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was om een uitkering behorend bij een hogere schadecategorie dan letselcategorie 4 toe te kennen. De CSG had op 16 december 2013 aan [appellante] een aanvullende uitkering van € 2.100,00 toegekend voor immateriële schade, na eerdere uitkeringen in 2007. De CSG baseerde haar besluit op een psychiatrisch rapport van dr. D.P. Ravelli en een advies van haar medisch adviseur.

[appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de CSG niet mocht afgaan op het advies van de medisch adviseur, en dat haar psychische klachten ernstiger waren dan de CSG had aangenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de CSG rekening had gehouden met de ernst van de psychische klachten en de diagnose 'chronische PTSS'. De rechtbank bevestigde dat de CSG in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de toekenning van de uitkering in letselcategorie 4 juist was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een hogere schadevergoeding. De zaak werd behandeld op 23 mei 2016 en de uitspraak werd gedaan op 6 juli 2016. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201506217/1/A2.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2015 in zaak nr. 14/2571 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de CSG aan [appellante] een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) toegekend van € 2.100,00 voor immateriële schade.
Bij besluit van 23 mei 2014 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. M. Zoethout, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is in de jaren 2000 tot en met 2007 slachtoffer geweest van onder meer stalking, vernieling van haar eigendommen, bedreiging en smaad. Zij heeft in verband hiermee een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend. Bij besluiten van 11 juli 2007 en van 17 juli 2007 heeft de CSG aan [appellante] een uitkering uit het schadefonds toegekend in letselschadecategorie 2.
Bij besluit van 16 december 2013, gehandhaafd bij besluit op bezwaar, heeft de CSG, beslissend op een verzoek van [appellante] van 6 mei 2013, aan haar een aanvullende uitkering voor immateriële schade toegekend. De CSG heeft zich op het standpunt gesteld dat uit onder meer het door [appellante] overgelegde psychiatrisch rapport van dr. D.P. Ravelli van 1 oktober 2012 blijkt dat haar letsel ernstiger is dan de CSG eerst had aangenomen. In verband daarmee heeft CSG geconcludeerd dat aan [appellante] een schadevergoeding moet worden toegekend in letselcategorie 4.
De CSG heeft aan haar besluitvorming een advies van haar medisch adviseur van 6 december 2013 ten grondslag gelegd.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 4 toe te kennen. Zij voert daartoe aan dat de CSG niet mocht afgaan op het advies van de medisch adviseur van 6 december 2013, nu daarin ten onrechte is vermeld dat zij achtmaal een psychotherapeutisch contact heeft gehad. Bovendien blijkt uit een door haar overgelegd indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ-indicatie) van 28 oktober 2011 dat zij vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig heeft. Uit deze CIZ-indicatie en uit de rapportage van Ravelli blijkt onmiskenbaar dat zij ernstig psychisch letsel heeft ten gevolge van de jegens haar gepleegde geweldsmisdrijven. Aangezien zij daarvóór nooit enige vorm van psychische klachten heeft gehad, kan er ook niet zomaar van uit worden gegaan dat de indicatie alleen maar aangeeft dat zij hulpbehoevend is. Gezien de ernst en lange duur zou indeling in een hogere schadecategorie in de rede liggen, aldus [appellante].
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid heeft de CSG beleid neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel en Letsellijst.
Volgens paragraaf 2.4, van de Beleidsbundel, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt onder immateriële schade verstaan het verlies van of de (tijdelijke) vermindering van levensvreugde. De hoogte van de immateriële schade wordt vooral bepaald aan de hand van de aard en de ernst van het letsel. Daarnaast worden ook de overige omstandigheden van het geval meegewogen. De aard en ernst van het letsel kunnen blijken uit de medische informatie die bij de aanvraag is gevoegd. Als de aard en ernst van het letsel niet duidelijk zijn, kan de medisch adviseur van het Schadefonds worden geraadpleegd.
Volgens paragraaf 2.4.1. bedraagt een uitkering voor immateriële schade minimaal € 1.000,00 en maximaal € 10.000,00. De hoogte van de uitkeringen voor immateriële schade uit het schadefonds kan niet worden vergeleken met de bedragen die in het civiele recht worden toegekend.
De Letsellijst, zoals deze luidde ten tijde van belang, is een lijst opgenomen waarin 8 categorieën van psychisch letsel wordt omschreven. De lijst geeft een indicatie welk letsel het Schadefonds ernstig vindt en welk uitkeringsbedrag voor immateriële schade hierbij hoort.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat psychisch letsel door onder andere stalking en bedreiging in beginsel tot categorie 2 van de Letsellijst behoort. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat de CSG rekening heeft gehouden met de ernst van de psychische klachten en de diagnose "chronische PTSS" van Ravelli door het letsel op basis van de door [appellante] overgelegde informatie in te delen in categorie 4 in plaats van categorie 2. Voor het oordeel, dat de CSG niet mocht afgaan op het advies van de medisch adviseur van 6 december 2013 heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien. Weliswaar heeft [appellante] met het door haar overgelegde overzicht aangetoond dat zij veel vaker contactmomenten heeft gehad voor de behandeling van haar psychische klachten dan de "achtmaal" die wordt genoemd in het advies van 6 december 2013, maar uit het advies volgt ook dat de medisch adviseur rekening heeft gehouden met de diagnose van Ravelli en de lange behandelingsduur. Voorafgaand aan het besluit op bezwaar heeft CSG immers de door [appellante] overgelegde lijst van behandelingen voorgelegd aan de medisch adviseur met de vraag of daarin aanleiding gevonden wordt het advies te wijzigen. Bij schrijven van 1 mei 2014 heeft de adviseur bevestigd dat hij rekening had gehouden met de lange behandelingsduur en aangegeven dat daarom in het overgelegde overzicht geen aanleiding bestaat om het advies van 6 december 2013 te wijzigen. In de CIZ-indicatie heeft de rechtbank evenzeer terecht geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel, nu uit dit besluit niet blijkt dat de geïndiceerde zorg het rechtstreekse gevolg is van het door de geweldsmisdrijven opgelopen letsel.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de CGS zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 4 toe te kennen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
85-680.