ECLI:NL:RVS:2016:1870

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
201600821/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestemmingsplan voor HOV-baan Huizingalaan te Eindhoven

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 juli 2016 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "HOV-baan Huizingalaan (noordelijk deel)" dat op 15 december 2015 door de raad van de gemeente Eindhoven is vastgesteld. Appellant, wonend te Eindhoven, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich niet kan verenigen met de wijziging van de rotonde ter hoogte van de kruising van de Huizingalaan met de Rijssellaan naar een kruispunt met verkeerslichten. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de wijziging van de rotonde noodzakelijk is om het verkeersaanbod beter te verdelen en sluipverkeer te ontmoedigen.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 17 mei 2016 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. Appellant heeft betoogd dat de wijziging van de rotonde nadelige gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat, maar de raad heeft gesteld dat de wijziging geen wezenlijke veranderingen in het verkeer zal veroorzaken en dat de geluidhinder zelfs zal afnemen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad deugdelijk heeft onderbouwd dat de wijziging van de rotonde niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant zal leiden. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.

Uitspraak

201600821/1/R6.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Eindhoven,
en
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "HOV-baan Huizingalaan (noordelijk deel)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2016, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. I. Verbunt en M.J.A. Hamelers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een gedeelte van een hoogwaardig openbaar vervoer-lijn (hierna: HOV-lijn) tussen winkelcentrum Woensel en Ekkersrijt ter plaatse van het noordelijke deel van de Huizingalaan te Eindhoven. De huidige inrichting van de Huizingalaan bestaat uit tweemaal twee rijbanen voor autoverkeer. Het plan maakt een wijziging van de inrichting van de huidige rijbanen mogelijk naar een busbaan in twee richtingen en aan beide zijden één rijbaan voor autoverkeer. Voorts maakt het plan het mogelijk om de huidige rotondes te wijzigen naar kruispunten.
[appellant] kan zich niet verenigen met de in het plan mogelijk gemaakte wijziging van de rotonde ter hoogte van de kruising van de Huizingalaan met de Rijssellaan naar een kruispunt met verkeerslichten. Hij woont aangrenzend aan deze rotonde op de [locatie] te Eindhoven. De reden voor de wijziging van de rotonde naar een kruispunt met verkeerslichten is volgens de raad gelegen in de omstandigheid dat het verkeersaanbod niet evenwichtig is verdeeld vanuit de vier richtingen en de raad het daarnaast niet wenselijk acht om de busbaan te onderbreken met rotondes. Voorts wordt hiermee gestreefd naar een ontmoediging van sluipverkeer door de Achtse Barrier.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] betoogt dat de wijziging van de rotonde aangrenzend aan zijn perceel naar een kruispunt nadelige gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Hij bestrijdt dat het plan niet tot wezenlijke veranderingen in optrekkend en stilstaand verkeer zal leiden en tot een betere doorstroming van verkeer zal leiden. Daarbij wijst hij erop dat verkeerslichten en haltes op het kruispunt zullen worden geplaatst en dat voetgangers en ander langzaam verkeer gebruik zullen maken van de oversteekplaatsen. Volgens [appellant] zal het kruispunt, in combinatie met een toename van verkeer vanuit de omgeving, dan ook tot een toename van regelmatig stilstaande, stationair draaiend, motorvoertuigen direct achter zijn perceel leiden, hetgeen geluidoverlast, fijnstof en trillingen tot gevolg zal hebben. In dat kader wijst hij erop dat de aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoeken ondeugdelijk zijn en het plan onvoldoende is gemotiveerd.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellant] door de wijziging van de infrastructuur niet onevenredig zal worden aangetast. Door de wijziging van de rotonde naar een kruispunt met verkeerslichten zal volgens de raad geen wezenlijke verandering plaatsvinden in het stilstaand en optrekkend verkeer. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] zijn geluidberekeningen uitgevoerd voor zijn woning, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de geluidmemo. Hieruit volgt dat de wijziging van infrastructuur tot minder geluidhinder op de gevel van de woning van [appellant] zal leiden. Voorts volgt uit de Monitoringstool 2014 dat in de omgeving van de Huizingalaan ruimschoots aan de grenswaarden van de jaargemiddelde concentratie van fijnstof wordt voldaan. De raad acht het tot slot niet nodig om onderzoek te doen naar mogelijke trillinghinder. Volgens de raad bestaat in de huidige situatie geen trillinghinder en zal de aanleg van de HOV-lijn niet tot een toename hiervan leiden. Bovendien neemt de kans op trillinghinder af door de aanleg van een nieuw glad wegdek.
5. Vast staat dat het busverkeer ter plaatse van het toekomstige kruispunt zal toenemen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met het plan onder meer wordt beoogd om de doorstroming van noord naar zuid op de Huizingalaan te verbeteren. Op dit moment heeft het verkeer vanuit de oostelijke en westelijke richting voorrang op de rotonde. Door middel van het kruispunt met stoplichten kan het sluipverkeer uit deze richtingen worden ontmoedigd door het verkeer vanuit het noorden en het zuiden voorrang te geven. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat, ondanks een toename van busverkeer, voorgaande maatregelen tot een afname van stilstaand verkeer vanuit het noorden en het zuiden op de Huizingalaan zal leiden, niet onaannemelijk. Nu voorts met het voorgaande het sluipverkeer vanuit het oosten en het westen zal worden tegengegaan, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat vanuit deze richtingen minder vaak sprake zal zijn van stilstaand verkeer ook niet onaannemelijk. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het aantal voetgangers dat ter plaatse van het kruispunt zal oversteken zodanig zal toenemen dat dit tot gevolg zal hebben dat de beoogde verbetering in de doorstroming van het verkeer niet zal plaatsvinden. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene kruispunt niet tot wezenlijke veranderingen in optrekkend en stilstaand verkeer zal leiden.
6. Wat betreft de vrees van [appellant] voor geluidhinder op zijn perceel vanwege het verkeer direct daarachter overweegt de Afdeling als volgt. In het akoestisch rapport "HOV2-LIJN Huizingalaan Eindhoven" (hierna: akoestisch rapport) van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant van 14 april 2014 is een vergelijking gemaakt tussen de huidige situatie met de rotonde en de voorziene busbaan met een kruispunt. De toename van busverkeer is meegenomen in de geluidberekeningen. Uit de berekeningen volgt dat de geluidbelasting ten opzichte van de huidige situatie niet zodanig verandert dat sprake is van een reconstructie ingevolge de Wet geluidhinder en er maatregelen getroffen moeten worden om de geluidbelasting te beperken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de reden hiervoor onder meer is gelegen in de autonome ontwikkeling van het verkeer en aanpassing van het wegdek. [appellant] heeft dit niet weersproken. Voorts is de memo "Aanvullende berekening [locatie] (HOV2)" (hierna: geluidmemo) van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant van 28 september 2015 opgesteld waarbij aanvullende geluidberekeningen zijn uitgevoerd ter plaatse van de woning van [appellant]. In de geluidmemo staat dat de aanleg van de HOV-lijn ter plaatse van de woning van [appellant] over het algemeen tot een afname van de geluidbelasting zal leiden en slechts op één meetpunt sprake zal zijn van een minimale toename van 0,1 dB. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport en de geluidmemo gebreken, dan wel leemten in kennis vertonen en dat de raad zich in zoverre hier niet op heeft mogen baseren. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onevenredige geluidhinder voor [appellant] tot gevolg heeft.
7. Over de door [appellant] gevreesde aantasting van de luchtkwaliteit overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Wet milieubeheer maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde.
Ingevolge voorschrift 2.1 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer gelden voor stikstofdioxide (NO2) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:
a. 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en
b. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.
Ingevolge voorschrift 4.1 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:
a. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;
b. 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
7.1. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting is het wettelijk kader voor luchtkwaliteit beschreven en uiteengezet onder welke voorwaarden een bestemmingsplan mag worden vastgesteld. De raad stelt zich op het standpunt dat de luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld aan de hand van de Monitoringstool 2014 waarmee prognoses in concentraties kunnen worden bepaald. Uit de Monitoringstool 2014 blijkt dat de concentraties voor NO2 en PM10 rond de Huizingalaan voor de prognosejaren 2015 en 2020 zich ruimschoots onder de grenswaarden bevinden als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, welke zijn opgenomen in bijlage 2 bij die wet. Geconcludeerd is dat het plan niet voorziet in het uitbreiden van een wegennet en er geen sprake is van een significante toename van het aantal verkeersbewegingen, zodat ook na ingebruikname van de HOV-lijn geen sprake zal zijn van overschrijdingen van de grenswaarden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn besluit op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd dan wel zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer.
8. Over de door [appellant] gevreesde trillinghinder van het busverkeer op de busbaan en het stationair draaien van wachtende motorvoertuigen nabij zijn perceel, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het aantal bussen dat tegelijkertijd op het kruispunt zal rijden niet zal toenemen. [appellant] heeft dit niet betwist en zijn vrees voorts niet nader onderbouwd. Verder heeft de raad gesteld dat geen klachten zijn geuit over trillinghinder ten gevolge van de HOV-lijn die elders in Eindhoven reeds in gebruik is. Zoals onder 5 is overwogen, acht de Afdeling voorts niet onaannemelijk dat het plan ter plaatse van het voorziene kruispunt niet tot wezenlijke veranderingen in optrekkend en stilstaand verkeer zal leiden. Nu [appellant] ter zitting heeft gesteld thans geen trillinghinder te ervaren, bestaat ook in zoverre voor de vrees van [appellant] voor trillinghinder geen grond. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft mogen afzien van het verrichten van onderzoek naar trillinghinder. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanpassing in de infrastructuur nabij de woning van [appellant] geen trillinghinder tot gevolg zal hebben.
9. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de raad deugdelijk heeft onderbouwd en inzichtelijk heeft gemaakt dat de wijziging van de rotonde aangrenzend aan het perceel van [appellant] naar een kruispunt niet tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat zal leiden. Het betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Schoor, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Schoor
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
758.