201503898/2/R4.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2015, kenmerk 15INT00299, heeft de raad het bestemmingsplan "Lint Oude Leede 2" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door R. van den Bosch, M. Dorrepaal en A. Wamsteeker, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De raad heeft ter zitting een nader stuk ingediend.
Bij tussenuitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3984, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 19 februari 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. De raad heeft bij brief van 31 maart 2016 te kennen gegeven op welke wijze hij het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd heeft hersteld. Bij besluit van 17 maart 2016, kenmerk 16INT00893, heeft de raad het bestemmingsplan "Lint Oude Leede 2" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 19 februari 2015
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor zover het is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1].
2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling verder overwogen dat in artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels, noch in een andere planregel, is gedefinieerd wat onder "bedrijfsactiviteiten met een milieucirkel van maximaal 30 m" wordt verstaan. De Afdeling heeft overwogen dat onduidelijk is welke bedrijfsactiviteiten op het deel van het perceel [locatie 2] met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-bedrijfsactiviteiten 2" zijn toegestaan en geoordeeld dat het besluit van 19 februari 2015 in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is genomen.
3. Gelet hierop is het beroep van [appellant], voor zover dit is gericht tegen het besluit van 19 februari 2015, voor zover ontvankelijk, gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd, voor zover dit betreft de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-bedrijfsactiviteiten 2" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2].
4. De Afdeling heeft de raad bij de tussenuitspraak opgedragen om dit gebrek te herstellen door een andere planregeling voor de genoemde aanduiding vast te stellen, dan wel deze aanduiding te laten vervallen. De Afdeling heeft daarvoor een termijn gesteld van 20 weken na verzending van de tussenuitspraak.
Het besluit van 17 maart 2016
5. De raad heeft op 17 maart 2016 besloten om het bestemmingsplan "Lint Oude Leede 2" opnieuw gewijzigd vast te stellen. De wijzigingen houden in dat artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels is komen te vervallen en dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-bedrijfsactiviteiten 2" bij het perceel [locatie 2] van de verbeelding is verwijderd. De raad heeft hiertoe besloten, omdat het plan zonder deze functieaanduiding enerzijds waarborgt dat een voldoende ruimtelijke scheiding tussen het bedrijfsperceel van [appellant] en de nieuw te bouwen woningen in acht wordt genomen en anderzijds dat de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van [appellant] niet onevenredig wordt beperkt.
6. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Nu met het besluit van 17 maart 2016 niet geheel aan het beroep van [appellant] tegemoet is gekomen, heeft het beroep van [appellant] van rechtswege mede betrekking op het besluit van 17 maart 2016 tot vervanging van het besluit van 19 februari 2015.
7. [appellant] voert in zijn zienswijze aan dat onduidelijkheid blijft bestaan over de toelaatbaarheid van een uitloopgelegenheid voor paarden en de opslag van strobalen binnen een afstand van 50 meter tot woningen, waarover volgens hem bij de behandeling ter zitting van 18 november 2015 toezeggingen zijn gedaan door de raad. Door het schrappen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-bedrijfsactiviteiten 2" wordt de afstand tussen zijn bedrijf en de te realiseren woningen 29 meter, aldus [appellant]. Deze afstand is volgens [appellant] in strijd met de uitgangspunten voor milieuzonering zoals opgenomen in de plantoelichting. Verder is het hanteren van die afstand volgens [appellant] in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij vergelijkbare bedrijven een afstand van 54 meter wordt gehanteerd.
8. De Afdeling stelt onder verwijzing naar 6 van de tussenuitspraak vast dat het gehele perceel [locatie 2] door het vervallen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-bedrijfsactiviteiten 2" is bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid en een agrarisch hulpbedrijf, met bijbehorende voorzieningen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling die op zijn perceel van toepassing is onduidelijk is. Hetgeen de raad ter zitting van 18 november 2015 heeft gesteld over de activiteiten die op het perceel toelaatbaar zijn gezien de nabijheid van de te realiseren woningen doet niet aan de duidelijkheid van de planregeling af.
8.1. Over de afstand die op grond van het besluit van 17 maart 2016 in acht moet worden genomen tussen de bedrijfsactiviteiten op het perceel van [appellant] en de dichtstbij gelegen gevel van een nieuwe woning, overweegt de Afdeling het volgende. Zoals in de tussenuitspraak reeds is overwogen, bedraagt de kortste afstand tussen het perceel met de agrarische bedrijfsbestemming en de gevel van een toegestane woning ongeveer 35 meter en niet 29 meter zoals [appellant] stelt. Milieugevoelige activiteiten met een richtafstand van 50 meter als bedoeld in de VNG-brochure, waarbij de raad volgens de plantoelichting aansluiting heeft gezocht, vinden echter zoals ter zitting is vastgesteld op een grotere afstand van de woningen plaats. Deze omstandigheid, in samenhang bezien met de bouwregels van het plan, waarvan in de tussenuitspraak is vastgesteld dat deze alleen bedrijfsbebouwing toelaten op de bestaande plaats en in ten hoogste de bestaande omvang, terwijl de bestaande bedrijfsbebouwing zich op meer dan 50 meter van de te realiseren woningen bevindt, maakt dat de raad er bij de uitvoering van de gegeven opdracht voor kon kiezen de oorspronkelijk bestreden aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-bedrijfsactiviteiten 2" te laten vervallen. Vanwege de beperkingen die de bouwregels van het plan met zich brengen, was immers al een zekere ruimtelijke scheiding tussen de functies wonen en bedrijvigheid aangebracht. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel deze constateringen voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen in voldoende mate gewaarborgd is in het plan en dat [appellant] niet hoeft te vrezen voor een onevenredige beperking van zijn bedrijfsvoering door het realiseren van die woningen. Het betoog faalt.
8.2. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de bij andere bedrijven gehanteerde afstand wordt overwogen dat [appellant] niet concreet heeft gemaakt welke percelen dit betreft. Reeds hierom faalt dit betoog.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van 17 maart 2016 ongegrond.
Proceskosten
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Voor zover [appellant] na de zitting van 18 november 2015 om vergoeding van de proceskosten heeft verzocht, komt dit verzoek niet voor inwilliging in aanmerking, reeds omdat het te laat is ingediend. Voor zover het verzoek betrekking heeft op kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke kosten voor ambtshalve vergoeding vatbaar zijn, overweegt de Afdeling dat [appellant] zelf een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen en dat ook overigens geen processtukken door een derde zijn ingediend, zodat niet gebleken is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook deze kosten komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 19 februari 2015 niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1];
II. verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 19 februari 2015, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 19 februari 2015, kenmerk 15INT00299, voor zover dit betreft de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-bedrijfsactiviteiten 2" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2];
IV. verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 17 maart 2016 ongegrond;
V. gelast dat de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Poppelaars
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
780.