201508369/1/A2.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2015 in zaak nr. 15/1338 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2011 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Ter uitvoering daarvan heeft de dienst bij besluit van 15 januari 2015 de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 definitief vastgesteld op € 27.144,00.
Bij uitspraak van 29 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen die besluiten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding
1.1. Uit de besluiten van 29 oktober 2014 en 15 januari 2015, die tezamen als het besluit op het tegen het besluit van 11 maart 2014 gemaakte bezwaar hebben te gelden, volgt dat [appellante] recht heeft op een tegemoetkoming kinderopvang van € 27.144,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bedrag niet aan [appellante] uitgekeerd, maar verrekend met bedragen die zij nog aan de Belastingdienst/Toeslagen verschuldigd was.
1.2. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Belastingdienst/Toeslagen volledig aan haar bezwaar tegemoet is gekomen en zij daarom geen belang bij een uitspraak op haar beroep heeft.
2. Het hoger beroep en de beoordeling ervan
2.1. [appellante] is het met die uitspraak niet eens. Zij voert aan dat zij dat belang wel heeft, aangezien zij zich niet kan vinden in de door de Belastingdienst/Toeslagen toegepaste verrekening. Verder stelt zij dat de rechtbank haar ten onrechte niet ter zitting heeft gehoord. Zij heeft in dit verband toegelicht dat zij tijdig bij de rechtbank aanwezig was, maar door de receptie naar de wachtruimte van een verkeerde zittingszaal is verwezen, waardoor zij de behandeling van haar zaak heeft gemist. Ter zitting heeft zij verklaard dat haar klacht hierover door de rechtbank gegrond is verklaard, maar dat de uitspraak toen al was gedaan.
2.2. Ter zitting heeft [appellante] bevestigd dat niet in geschil is dat zij over het jaar 2011 recht op € 27.144,00 aan kinderopvangtoeslag heeft. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen met de toekenning van dat bedrag volledig aan het bezwaar van [appellante] tegemoet is gekomen, zodat zij geen belang bij een uitspraak op haar beroep heeft.
Anders dan [appellante] betoogt, brengt de omstandigheid dat zij zich niet kan vinden in de door de Belastingdienst/Toeslagen toegepaste verrekening, niet met zich dat zij dat belang wel heeft, nu bij de door [appellante] bestreden besluiten geen verrekening heeft plaatsgehad. Voor zover dat anders was geweest, had het beroep van [appellante] eveneens niet tot het door haar beoogde doel kunnen leiden, nu op grond van artikel 12, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geen rechtsmiddelen tegen een verrekening door de Belastingdienst/Toeslagen kunnen worden aangewend.
2.3. Er bestaat evenwel aanleiding het hoger beroep gegrond te verklaren en de aangevallen uitspraak te vernietigen, omdat [appellante] buiten haar toedoen ten onrechte niet ter zitting door de rechtbank is gehoord. Omdat de beslissing van de rechtbank juist was, zal ook de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2015 in zaak nr. 15/1338;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
686.