ECLI:NL:RVS:2016:1828
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- R. van der Spoel
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van inreisverbod en erkenning van rechtmatig verblijf van vreemdeling
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij een inreisverbod was opgelegd aan de vreemdeling. De vreemdeling, die in 1977 Nederland is ingereisd, had vanaf 1993 een vergunning tot vestiging, die in 2008 werd ingetrokken. Sindsdien verbleef hij zonder rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat het inreisverbod niet in strijd was met het recht op respect voor het privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de vreemdeling voor 1993 geen rechtmatig verblijf had. De vreemdeling had bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat hij in november 1978 een verblijfsvergunning had gekregen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond. Het besluit van de staatssecretaris werd vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op privéleven en de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met besluiten die de verblijfsstatus van vreemdelingen beïnvloeden. De Afdeling bevestigde dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had gehad en dat dit meegewogen moest worden in de beslissing over het inreisverbod.