ECLI:NL:RVS:2016:1819

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
201502951/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • F.C.M.A. Michiels
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Nbw-vergunning voor legkippenhouderij met schapen en de gevolgen voor saldering

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 juni 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van een Nbw-vergunning voor het houden van legkippen met schapen. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel had op 21 oktober 2014 een vergunning verleend aan [vergunninghouder 1] voor het exploiteren van een legkippenhouderij. Deze vergunning werd later gewijzigd en gedeeltelijk ingetrokken ten behoeve van een andere vergunning voor [vergunninghouder 2]. De Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (Mob) heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij vreesde voor significante effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden door dubbele emissie van ammoniak.

De Afdeling oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college niet voldoende had onderbouwd dat de intrekking van de vergunning op een zorgvuldige manier was gebeurd. De Afdeling vernietigde het besluit van het college en oordeelde dat het college de proceskosten van Mob moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij vergunningverlening en de noodzaak om te voorkomen dat emissierechten tegelijkertijd op meerdere bedrijven worden gebruikt. De uitspraak heeft implicaties voor de systematiek van saldering in het milieurecht, vooral in situaties waar meerdere vergunningen en bedrijven betrokken zijn.

Uitspraak

201502951/1/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft het college de aan [vergunninghouder 1] te Schuinesloot krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleende vergunning voor het exploiteren van een legkippenhouderij met schapen gewijzigd.
Bij besluit van 23 februari 2015, kenmerk 2015/0034129, heeft het college het door Mob hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Mob beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar Mob, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Kippersluis en A.M. Rensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft het college de op 23 september 2013 aan [vergunninghouder 1] verleende Nbw-vergunning voor het in werking hebben van een legkippenhouderij met schapen aan de [locatie 1] te Schuinesloot gewijzigd. De vergunning is gedeeltelijk ingetrokken ten behoeve van de verlening van een Nbw-vergunning voor het in het besluit genoemde bedrijf van [vergunninghouder 2] aan de [locatie 2] te Slagharen, in het kader van zogenoemde externe saldering.
Systematiek van saldering
2. Mob betoogt onder meer dat volgens het bestreden besluit de intrekking pas wordt geëffectueerd als de vergunningen voor de uitbreiding van de saldo-ontvangende bedrijven onherroepelijk zijn. Hierdoor ontstaat volgens haar de mogelijkheid dat gedurende de periode waarin de verleende vergunningen nog niet onherroepelijk zijn, op grond van de nieuwe vergunningen voor de saldo-ontvangende bedrijven dieren worden gehouden terwijl de bedrijfsvoering van het saldo-gevende bedrijf wordt voortgezet. Zij betoogt dat, gelet op de dubbele emissie die hierdoor kan worden veroorzaakt, significante effecten op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden niet zijn uitgesloten. Het bestreden besluit is volgens haar aldus onzorgvuldig tot stand gekomen. Het besluit leidt voorts tot onduidelijkheid, omdat er drie begunstigde partijen zijn, aldus Mob.
2.1. Het bestreden besluit strekt tot de intrekking van de vergunning voor het houden van 635 legkippen met een ammoniakemissie van 200,025 kg NH3/jr in stal B aan de [locatie 1] te Schuinesloot ten behoeve van het hierboven genoemde bedrijf van [vergunninghouder 2] aan de [locatie 2] te Slagharen.
2.2. In het besluit is bepaald dat dit wordt geëffectueerd zodra de vergunning op basis van de Nbw 1998 voor het bedrijf van [vergunninghouder 2] verleend is en deze van kracht en onherroepelijk is geworden.
Aan het besluit is voorts het voorschrift verbonden dat, zodra de vergunning voor het bedrijf van [vergunninghouder 2] aan de [locatie 2] te Slagharen van kracht wordt, de bij deze intrekking betrokken dierplaatsen buiten gebruik moeten worden gesteld, zodanig dat er geen ammoniakuitstoot kan plaatsvinden.
2.3. Het college heeft uiteengezet dat met de formulering van het besluit is beoogd te voorkomen dat de emissie ten behoeve waarvan de vergunning wordt ingetrokken zowel op het saldo-gevende bedrijf als op het saldo-ontvangende bedrijf kan worden uitgestoten. Volgens het college mogen op het moment van inwerkingtreding van de Nbw-vergunning voor de saldo-ontvangende bedrijven de dieren ten behoeve waarvan de vergunning is ingetrokken niet meer worden gehouden op het saldo-gevende bedrijf aan de [locatie 1] te Schuinesloot.
2.4. De Afdeling overweegt dat met deze bepaling weliswaar is verzekerd dat dubbele ammoniakuitstoot in de fase tussen definitieve intrekking van de vergunning van het saldo-gevende bedrijf en de verlening en inwerkingtreding van de vergunningen voor het saldo-ontvangende bedrijf wordt voorkomen.
De Afdeling wijst er echter op dat, mede gelet op de uitspraak van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2928, moet worden voorzien in een heldere regeling voor het geval waarin het besluit tot intrekking van de vergunning van het saldo-gevende bedrijf of waarin de vergunning voor het saldo-ontvangende bedrijf vernietigd wordt.
Daartoe overweegt de Afdeling allereerst dat uit een oogpunt van rechtszekerheid niet kan worden aanvaard dat ingeval van vernietiging van de vergunning voor het saldo-ontvangende bedrijf de rechten van rechtswege terugkeren naar het saldo-gevende bedrijf. In een dergelijke situatie zal het saldo-gevende bedrijf, indien het opnieuw wil starten of uitbreiden, een nieuwe Nbw-vergunning moeten aanvragen.
De Afdeling overweegt ter voorlichting aan partijen voorts het volgende.
Het voorkomen dat dezelfde emissierechten tegelijkertijd op twee bedrijven worden gebruikt, maar ook dat enige tijd in het geheel geen gebruik kan worden gemaakt van een saldo, kan bijvoorbeeld als volgt worden gerealiseerd.
De vergunning voor de saldo-ontvanger wordt pas verleend nadat het daarvoor benodigde intrekkingsbesluit onherroepelijk is geworden. Om te voorkomen dat er een periode ontstaat waarin noch door de saldo-ontvanger, noch door de saldogever gebruik van het saldo kan worden gemaakt, kan in het intrekkingsbesluit worden bepaald dat dat besluit pas werking verkrijgt zodra de vergunning van kracht is geworden.
2.5. De Afdeling is van oordeel dat, nu de nieuwe beslissing op bezwaar van 8 december 2015 niet in een dergelijke regeling voorziet, deze niet kan worden betrokken bij het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit tot vergunningverlening. Het bestreden besluit tot vergunningverlening steunt mitsdien niet op een deugdelijke grondslag. Het betoog slaagt.
2.6. Voor zover Mob zich op het standpunt stelt dat het bestreden besluit tot intrekking onduidelijkheid creëert omdat daarbij sprake is van drie begunstigde partijen berust niet op een juiste feitelijke grondslag. Het door de intrekking vrijgekomen saldo wordt volgens de vergunning volledig aangewend voor de uitbreiding van het bedrijf aan de [locatie 2] te Slagharen. Het betoog faalt.
Omvang van de saldering
3. Mob betoogt voorts dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste berekening van de vergunde rechten van [vergunninghouder 1] ten tijde van dat besluit.
3.1. Het bestreden besluit strekt tot de intrekking van een deel van de Nbw-vergunning van het saldo-gevende bedrijf. Deze intrekking vindt weliswaar plaats ten behoeve van het saldo-ontvangende bedrijf, maar de beoordeling van de vraag of deze intrekking als mitigerende maatregel bij het saldo-ontvangende bedrijf kan worden ingezet, kan pas aan de orde komen bij de verlening van de vergunning voor het saldo-ontvangende bedrijf.
Bij de beantwoording van die vraag kan in het kader van een beroep tegen het besluit tot toekenning van de rechten aan het saldo-ontvangende bedrijf tevens de vraag worden beantwoord of en in hoeverre daarbij is uitgegaan van een juiste vaststelling van de rechten van het saldo-verstrekkende bedrijf. Deze vraag is in het kader van een beroep tegen een besluit dat strekt tot (gedeeltelijke) intrekking van de Nbw-vergunning van dat bedrijf niet aan de orde.
Slotoverwegingen
4. In hetgeen Mob heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden dient te worden vernietigd.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 23 februari 2015, kenmerk 2015/0034129;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Koeman
voorzitter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016
240.