201409996/1/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het college de aan [vergunninghouder] te Schuinesloot krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleende vergunning voor het exploiteren van een legkippenhouderij met schapen gewijzigd.
Bij besluit van 29 oktober 2014, kenmerk 2014/0276909, heeft het college het door Mob hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Mob beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar Mob, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Kippersluis en A.M. Rensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het college de op 23 september 2013 aan [vergunninghouder] verleende Nbw-vergunning voor het in werking hebben van een legkippenhouderij met schapen aan de [locatie 1] te Schuinesloot gewijzigd. De vergunning is gedeeltelijk ingetrokken ten behoeve van de verlening van een Nbw-vergunning voor het bedrijf van [bedrijf] aan de [locatie 2] te Schuinesloot, in het kader van zogenoemde externe saldering.
Systematiek van saldering
1.1. Mob betoogt dat de intrekking is gericht op het verschaffen van saldo voor externe saldering voor een ander bedrijf. Deze vorm van externe saldering is volgens haar in strijd met het recht. Zij betoogt hiertoe dat bij de te vergunnen projecten sprake is van een toename van de depositie die wordt gemitigeerd door het kopen van emissierechten. Het kopen van deze rechten kan echter volgens Mob niet worden meegenomen in de beoordeling van de aanvragen voor deze projecten, omdat de rechten niet kunnen worden overgedragen. Daartoe betoogt Mob dat overdracht van rechten als bedoeld in artikel 3:80, derde lid, en artikel 3:83, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, alleen kan plaatsvinden indien daarvoor een wettelijke basis bestaat. De Nbw 1998 biedt een dergelijke basis niet, aldus Mob.
Indien het college stelt dat sprake is van de wijziging van de tenaamstelling van het saldo-gevende bedrijf naar de saldo-ontvangende bedrijven, is dat volgens Mob onvoldoende voor het verkrijgen van de rechten gelet op de plaatsgebondenheid van de toestemming.
1.2. Het college stelt zich op het standpunt dat externe saldering een geaccepteerde maatregel is en dat een overdracht van recht niet nodig is. Volgens het college ligt de bevoegdheid tot wijziging van de tenaamstelling impliciet besloten in de bevoegdheid tot vergunningverlening.
1.3. Het besluit strekt tot de intrekking van de vergunning voor het houden van 712 legkippen in stal A en 1828 legkippen in stal B, met een ammoniakemissie van in totaal 800,10 kg NH3/jr aan de [locatie 1] te Schuinesloot ten behoeve van [bedrijf] aan de [locatie 2] te Schuinesloot.
1.4. De Afdeling overweegt dat het bestreden besluit ziet op de intrekking van een deel van de toestemming van het saldo-gevende bedrijf. Deze intrekking vindt weliswaar plaats ten behoeve van het saldo-ontvangende bedrijf, maar de beoordeling van de vraag of deze intrekking als mitigerende maatregel bij het saldo-ontvangende bedrijf kan worden ingezet, kan pas aan de orde komen bij de verlening van de vergunning voor het saldo-ontvangende bedrijf.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1931 kan saldering in de vorm van - gedeeltelijke - intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning, Nbw-vergunning of melding ten behoeve van de verlening van een Nbw-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een agrarisch bedrijf onder voorwaarden worden betrokken als maatregel in een passende beoordeling. Een voorwaarde om deze vorm van saldering, ook wel aangeduid als externe saldering, als maatregel te kunnen betrekken bij een passende beoordeling, is dat er een directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de toestemming en de verlening van de Nbw-vergunning. Die directe samenhang wordt aangenomen als de toestemming voor het saldo-gevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de oprichting of uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldo-gevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken toestemming. Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoering van het saldo-gevende bedrijf - in zoverre - daadwerkelijk is of wordt beëindigd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1063 komt, anders dan Mob veronderstelt, aan het al dan niet bestaan van de door Mob bedoelde publiekrechtelijke grondslag voor een overdracht van emissierechten geen doorslaggevende rol toe bij de beoordeling of aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden voor het aanmerken van externe saldering als maatregel, zijn gesteld uit het oogpunt van de ingevolge artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 vereiste zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. In dit geval dient er de zekerheid te zijn dat geen toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de relevante referentiedata zal optreden ten gevolge van het project. Het zwaartepunt in deze beoordeling ligt derhalve bij de verzekering dat een bepaalde hoeveelheid stikstofdepositie voortvloeiend uit een eerdere toestemming die geen effecten als hierboven bedoeld zal hebben, niet langer afkomstig zal zijn van het saldo-gevende, maar van het saldo-ontvangende bedrijf. Omdat de hoeveelheid stikstofdepositie afkomstig van een saldo-gevend bedrijf voortvloeit uit hetgeen is vergund in een toestemming, acht de Afdeling een intrekking van of overeenkomst betreffende de intrekking van een toestemming van het saldo-gevende bedrijf ten behoeve van de oprichting of uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf, voldoende voor de verzekering dat geen effecten zullen optreden, zo overwoog de Afdeling in de uitspraak van 8 april 2015. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding hier thans anders over te oordelen. Het betoog faalt. 1.5. Hetgeen Mob ter zitting nog naar voren heeft gebracht met betrekking tot andere aspecten van de saldering wordt niet besproken, omdat het voor het eerst ter zitting aanvoeren van die nieuwe beroepsgronden zich niet met een goede procesorde verdraagt.
Omvang van de saldering
2. Het betoog van de Mob ter zitting dat wordt gesaldeerd met niet-bestaande rechten omdat het college zich, voorafgaande aan de besluitvorming over intrekking van de Nbw-vergunning, niet op de hoogte heeft gesteld van het aantal dieren dat in de veehouderij van [vergunninghouder] feitelijk wordt gehouden, kan hier niet ter beoordeling staan.
Daartoe overweegt de Afdeling dat, naar ook hiervoor is overwogen, de beoordeling van de vraag of deze intrekking als mitigerende maatregel bij het saldo-ontvangende bedrijf kan worden ingezet, pas aan de orde kan komen bij de verlening van de vergunning voor het saldo-ontvangende bedrijf. Bij de beantwoording van die vraag kan in het kader van een beroep tegen het besluit tot toekenning van de rechten aan het saldo-ontvangende bedrijf tevens de vraag worden beantwoord of en in hoeverre daarbij is uitgegaan van een juiste vaststelling van de rechten van het saldo-gevende bedrijf. Deze vraag is in het kader van het voorliggende beroep tegen een besluit dat strekt tot (gedeeltelijke) intrekking van een Nbw-vergunning van dat bedrijf niet aan de orde.
2.1. Hetgeen Mob ter zitting nog naar voren heeft gebracht met betrekking tot overige aspecten van de saldering wordt, niet besproken, omdat het voor het eerst ter zitting aanvoeren van die nieuwe beroepsgronden zich niet met een goede procesorde verdraagt.
Slotoverwegingen
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Koeman
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016
240.