201506292/1/V1.
Datum uitspraak: 17 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling 1]
2. [de vreemdeling 2]; hierna gezamenlijk met vreemdeling 1: de vreemdelingen),
3. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 juli 2015 in zaken nrs. 14/25116 en 14/25117 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 16 oktober 2014 (hierna: de besluiten) heeft de staatssecretaris de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 13 april 1993 onderscheidenlijk 2 juli 1993. De besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 juli 2015 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd, bepaald dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van vreemdeling 1 met terugwerkende kracht tot 30 oktober 2012 wordt ingetrokken en de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van vreemdeling 2 met terugwerkende kracht tot 22 oktober 2012 wordt ingetrokken en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. van Kempen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De staatssecretaris heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het incidenteel hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de staatssecretaris
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
In de hoger beroepen van de vreemdelingen
2. Hetgeen de vreemdelingen als grief 2 hebben aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. In grief 1 klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Richtlijn 2011/95/EU (PB L 337/9; hierna: de Kwalificatierichtlijn) niet in de weg staat aan de intrekking van hun verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd krachtens artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd een nationale verblijfsvergunning is waarop de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is en omdat artikel 33, gelezen in samenhang met artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 een gunstiger bepaling is dan artikel 14, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
3.1. Volgens artikel 14, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn trekken de lidstaten de vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze in, beëindigen deze of weigeren deze te verlengen indien, nadat hem de vluchtelingenstatus is verleend, door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld dat (a) hij op grond van artikel 12 van de vluchtelingenstatus uitgesloten is of had moeten zijn, of (b) hij feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus
Volgens artikel 14, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn kunnen de lidstaten de door een regerings-, administratieve, rechterlijke of quasi-rechterlijke instantie aan een vluchteling verleende status intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen wanneer (a) er goede redenen bestaan om hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt, of (b) hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 worden ingetrokken indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
3.2. Vreemdeling 1 is op 18 mei 1993 toegelaten als vluchteling en vreemdeling 2 is op 2 juli 1993 toegelaten als vluchteling. Bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001 zijn deze toelatingen krachtens artikel 115, zevende lid, van de Vw 2000 aangemerkt als verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1550, volgt dat de verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd van de vreemdelingen rechtstreeks op grond van hun vluchtelingenstatus zijn verleend zodat die verblijfsvergunningen samenvallen met de vluchtelingenstatus. Zoals de Afdeling in die uitspraak voorts heeft overwogen, houdt de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd onder die omstandigheden tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus in, zodat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop van toepassing is. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat een verblijfvergunning asiel voor onbepaalde tijd een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning is op de intrekking waarvan de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is. Artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn voorziet niet in de mogelijkheid de vluchtelingenstatus in te trekken omdat een vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten de betreffende lidstaat heeft gevestigd. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat artikel 33, gelezen in samenhang met artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 een gunstiger bepaling is dan artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn. Dat artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 de staatssecretaris niet verplicht tot intrekking op die grond doet daaraan niet af. Anders dan artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn, biedt artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wel de mogelijkheid daartoe. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris de verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd dus ten onrechte heeft ingetrokken krachtens artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
De grief slaagt.
4. De hoger beroepen van de vreemdelingen zijn kennelijk gegrond. Het incidenteel hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van vreemdeling 1 met terugwerkende kracht tot 30 oktober 2012 wordt ingetrokken en de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van vreemdeling 2 met terugwerkende kracht tot 22 oktober 2012. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in die zin dat bij de vaststelling van de proceskosten wordt uitgegaan van één zaak.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ongegrond;
II. verklaart de hoger beroepen van de vreemdelingen gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 juli 2015 in zaken nrs. 14/25116 en 14/25117, voor zover daarbij de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van vreemdeling 1 met terugwerkende kracht tot 30 oktober 2012 wordt ingetrokken en de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van vreemdeling 2 met terugwerkende kracht tot 22 oktober 2012 wordt ingetrokken;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Vink
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2016
154-826.