ECLI:NL:RVS:2016:1768

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201601869/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 8 maart 2016 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 9 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris rechtmatig was, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M.L. Saija, advocaat te Arnhem.

De Raad van State heeft op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaard. Dit betekent dat het besluit van de staatssecretaris, voor zover het de vertrekplicht betreft, is vernietigd, maar dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel in stand blijft.

Daarnaast heeft de Raad van State de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 992,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 juni 2016.

Uitspraak

201601869/1/V3.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 maart 2016 in zaak nr. 16/2440 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Saija, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in grief II is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2. In grief I klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het bestreden besluit onder het kopje "rechtsgevolgen van deze beschikking" terecht staat vermeld dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten.
2.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3477, is de klacht terecht voorgedragen, zodat de grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 februari 2016 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij is bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moet verlaten. Dat aan de vreemdeling ten onrechte een vertrekplicht is opgelegd doet niet af aan de rechtmatigheid van het besluit van 9 februari 2016, voor zover daarbij de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling is genomen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 maart 2016 in zaak nr. 16/2440;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 februari 2016, V-nr. […], voor zover daarbij is bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
765.