201505315/1/A2.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2015 in zaak nr. 14/11082 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2013 herzien en vastgesteld op € 416,00.
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door L. Keyzer, werkzaam bij Keyzer Administraties & Belastingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot kindgebonden budget van € 1.248,00 toegekend voor het jaar 2013. Dit voorschot is gebaseerd op het geschatte jaarinkomen van [appellante] in 2013. Ten tijde van dat besluit stond [appellante] samen met haar minderjarige kind ingeschreven op haar woonadres. Op 16 april 2013 is haar meerderjarige [broer A] eveneens op dat adres ingeschreven. Op 13 mei 2013 is ook haar meerderjarige [broer B] op dat adres ingeschreven.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [broer A] naar aanleiding van zijn inschrijving als toeslagpartner van [appellante] aangemerkt voor de periode 1 mei 2013 tot en met 31 december 2013. Dit heeft tot gevolg dat zijn geschatte jaarinkomen in 2013 bij het inkomen van [appellante] is opgeteld voor de berekening van het kindgebonden budget. Dit gezamenlijke toetsingsinkomen is te hoog om voor kindgebonden budget in aanmerking te komen. Bij het besluit van 22 oktober 2013 is het voorschot daarom herzien naar € 416,00 voor de periode 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 en € 0,00 voor de periode 1 mei 2013 tot en met 31 december 2013.
2. Het geschil betreft de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen [broer A] terecht als toeslagpartner van [appellante] heeft aangemerkt.
3. Wie als toeslagpartner van een belanghebbende wordt aangemerkt, is geregeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt in aanvulling op het eerste lid voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander.
Ingevolge het derde lid wordt degene die ingevolge het tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
4. Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen was, ten tijde hier van belang, bij het stroomschema "Wie is mijn toeslagpartner?" het volgende vermeld:
"In de volgende situaties kan uw huisgenoot niet uw toeslagpartner zijn:
- […]
- U hebt twee of meer huisgenoten die 18 jaar of ouder zijn."
5. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 3, tweede en derde lid, van de Awir met zich brengt dat [broer A] per 1 mei 2013 als toeslagpartner van [appellante] kwalificeert en ook na de inschrijving van [broer B] haar toeslagpartner blijft. Aan het vermelde op de website van de Belastingdienst/Toeslagen kan [appellante] geen rechtens te beschermen vertrouwen ontlenen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het inkomen van [broer A] daarom terecht meegenomen bij de berekening van het kindgebonden budget voor 2013, aldus de rechtbank.
6. Het hoger beroep van [appellante] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen rechtens te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de vermelding op de website van de Belastingdienst/Toeslagen.
[appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij haar weldegelijk het vertrouwen heeft opgewekt dat zij in 2013 geen toeslagpartner had. Daartoe voert zij aan dat bij het invullen van het stroomschema op de website de conclusie was dat zij geen toeslagpartner had, omdat zij twee meerderjarige huisgenoten had. Dit werd ook niet tegengesproken bij een bezoek van haar aan het Belastingkantoor in Den Haag op 6 oktober 2014 en bij eerdere telefoongesprekken met de Belastingtelefoon. De Belastingdienst/Toeslagen heeft pas in het verweerschrift van 7 april 2015 duidelijkheid gegeven over de kwestie, te weten dat [broer A] als haar toeslagpartner geldt omdat hij eerder dan [broer B] bij haar en haar minderjarige kind is komen wonen. Nu haar dit eerst in 2015 te kennen is gegeven, heeft zij voor 2013 recht op kindgebonden budget op basis van haar inkomen alleen, aldus [appellante].
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [broer A] door zijn inschrijving op 16 april 2013 op dat moment ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir toeslagpartner van [appellante] is geworden en dat ingevolge het derde lid van die bepaling voor de rest van het toeslagjaar 2013 is gebleven. Beoordeeld dient te worden of de Belastingdienst/Toeslagen in dit geval op grond van het vertrouwensbeginsel van dat artikel had moeten afwijken.
6.2. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan - in dit geval de Belastingdienst/Toeslagen - toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
[appellante] heeft niet met stukken of anderszins aangetoond dat medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen zodanige toezeggingen hebben gedaan over het niet hebben van een toeslagpartner.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de vermelding bij het stroomschema op de website evenmin zodanige toezegging behelst, maar als algemene informatie moet worden aangemerkt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2416). De Belastingdienst/Toeslagen is daaraan niet gebonden. Het bestaan van een aanspraak op kindgebonden budget is steeds afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval. Het stroomschema is een algemeen hulpmiddel dat niet met alle gevallen rekening kan houden. Daarbij komt dat, zoals de gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting met juistheid heeft opgemerkt, [broer A] wel als toeslagpartner van [appellante] naar voren zou zijn gekomen indien zij het stroomschema direct op 16 april 2013, toen hij bij haar en haar minderjarig kind kwam wonen, had ingevuld. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
611.