ECLI:NL:RVS:2016:1723

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201505060/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • G.M.H. Hoogvliet
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bedrijfswoning in strijd met beheersverordening

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf op 27 maart 2014 een omgevingsvergunning geweigerd voor het bouwen van een bedrijfswoning op een perceel in Oldeholtpade. De weigering was gebaseerd op de beheersverordening die van toepassing is op het gebied, waarin staat dat de bestaande planologische situatie moet worden bevroren en dat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 19 mei 2015 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het college opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 maart 2016 is de zaak behandeld. Het college betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de gevraagde omgevingsvergunning terecht was geweigerd, omdat er geen bestaand gebouw was dat kon worden uitgebreid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bouw van een bedrijfswoning op het perceel mogelijk was. De Afdeling heeft vastgesteld dat de beheersverordening enkel uitbreiding van bestaande gebouwen toestaat en dat er geen bestaande bedrijfswoning op het perceel aanwezig is.

De Afdeling heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De beslissing van de Afdeling bevestigt dat de weigering van de omgevingsvergunning in overeenstemming was met de geldende regelgeving en het beleid van de gemeente Weststellingwerf.

Uitspraak

201505060/1/A1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 mei 2015 in zaak nr. 14/5420 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te Oldeholtpade, gemeente Weststellingwerf
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft het college geweigerd [wederpartij] omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] te Oldeholtpade (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2014 vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar dient te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Weperen en R. Hekman, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De vennoten van [wederpartij] hebben op 31 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel. In november 2011 hebben zij het melkgeitenbedrijf op het adres [locatie 2] te Oldeholtpade gekocht van [personen]. Het perceel waarop de geitenstal van het melkgeitenbedrijf staat, is afgesplitst van het perceel [locatie 2], waar de door [personen] bewoonde woning staat, en aan de vennoten van [wederpartij] in eigendom overgedragen. Na de afsplitsing heeft het perceel het adres [locatie 1] gekregen. De vennoten van [wederpartij] wonen boven de geitenstal op het perceel. Ten tijde van het besluit van 31 oktober 2014 rustte op het perceel [locatie 2] ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" de bestemming "Agrarisch". Het perceel viel onder het planologisch regime van de Beheersverordening Buitengebied Weststellingwerf, die op 11 juli 2013 in werking is getreden. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening, aldus het college. Het college komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het ten onrechte de gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank staat de beheersverordening toe dat de bebouwing op het perceel met één bedrijfswoning wordt uitgebreid.
Hogerberoepsgronden
2. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het de gevraagde omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd. Daartoe voert het aan dat het ingevolge de beheersverordening niet is toegestaan een bedrijfswoning op het perceel te bouwen, omdat de beheersverordening erop is gericht de bestaande planologische situatie te bevriezen, zodat er gedurende de geldingsduur ervan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Omdat in dit geval geen sprake is van een bestaand gebouw, wordt aan een toetsing van de voorwaarden waaronder een bestaand gebouw kan worden uitgebreid, als bedoeld in artikel 3.2.1 van de beheersverordening, niet toegekomen, aldus het college. Voorts betoogt het college dat de rechtbank de weigering ten onrechte alleen heeft getoetst aan de regels voor bouwen. Ook al zou de aanvraag voor verlening in aanmerking komen ten aanzien van de activiteit bouwen, blijft de aanvraag in strijd met de beheersverordening voor zover het gaat om de activiteit gebruiken in strijd met de beheersverordening, aldus het college.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge het bepaalde onder c is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan of beheersverordening.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.2. Ingevolge artikel 3.1, onder a, van de beheersverordening mogen de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef, is het in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.1 toegestaan om de bestaande gebouwen uit te breiden. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:
(…)
d. per agrarisch bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Ingevolge artikel 1, aanhef en negende lid, wordt in deze regels onder bestaand verstaan: het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is (…).
2.3. Niet in geschil is dat [wederpartij] op het perceel een agrarisch bedrijf heeft en het perceel zich in het verordeningsgebied bevindt.
2.4. Zoals blijkt uit de toelichting op de beheersverordening heeft de beheersverordening tot doel de bestaande ruimtelijke situatie vast te leggen, waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel in strijd is met de beheersverordening. Artikel 3.2.1 staat, gelet op de aanhef daarvan, slechts toe bestaande gebouwen onder bepaalde voorwaarden uit te breiden. De bouw van een bedrijfswoning op het perceel, zoals voorzien in de aanvraag, kan niet worden aangemerkt als uitbreiding van een bestaand gebouw op het perceel. Gelet op het conserverend karakter van de beheersverordening, kan het bepaalde onder d van artikel 3.2.1, mede gelet op de aanhef van dat artikel, niet anders worden begrepen dan dat dit onderdeel alleen ziet op het behoud van een reeds op het perceel aanwezige bedrijfswoning. Van een bestaande bedrijfswoning op het perceel is geen sprake. Aan artikel 3.2.1, onder d, kan derhalve geen zelfstandige bouwtitel worden ontleend voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Gelet op het voorgaande kan het betoog van het college, dat de rechtbank de weigering om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen ten onrechte niet heeft getoetst aan de regels in de beheersverordening voor de activiteit gebruik in strijd met de beheersverordening, buiten beschouwing blijven.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de overige in beroep door [wederpartij] aangevoerde gronden bespreken.
4. [wederpartij] betoogt dat het college de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd, aangezien het bouwplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo vergund kan worden.
4.1. Anders dan [wederpartij] betoogt, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen geen medewerking te willen verlenen aan het bouwplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. Het college heeft dit standpunt kunnen baseren op provinciaal en gemeentelijk beleid, als vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân 2014, het Structuurplan Weststellingwerf 2000-2015 en de beleidsnota Nota van uitgangspunten buitengebied/Rode functies van de gemeente Weststellingwerf van 1 mei 2012. Dit beleid biedt geen ruimte voor het toevoegen van een woning in het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf. Ingevolge artikel 1.1.1 van de verordening mogen in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. Het structuurplan en de nota sluiten aan op het in de verordening neergelegde beleid. Volgens paragraaf 3.4.2. van de nota is het gemeentelijk beleid gericht op versterking van de stedelijke concentratiegebieden en op het voorkomen dat het buitengebied dichtslibt met woningen en bedrijven. Voorts wordt volgens de nota, gelet op het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit van het landelijk gebied, strikt beleid gevoerd met betrekking tot burgerwoningen en bedrijven tussen de agrarische bebouwing in het buitengebied. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [wederpartij] gewenste bedrijfswoning niet strookt met dit beleid. Het college heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het in de door [wederpartij] aangehaalde Nota van uitgangspunten/Agrarisch van de gemeente Weststellingwerf van 3 augustus 2010 vervatte beleid evenmin mogelijkheden biedt voor het bouwplan. Het in paragraaf 1.1 van deze nota opgenomen beleid betreffende intensieve veehouderij en de mogelijkheden voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning is sterk terughoudend van aard. In paragraaf 2.3.2 geldt als voorwaarde voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning dat reeds een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf aanwezig is. Hiervan is, zoals het college terecht stelt, geen sprake.
Het betoog faalt.
5. Het beroep tegen het besluit van het college van 31 oktober 2014 is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 mei 2015 in zaak nr. 14/5420;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf van 31 oktober 2014 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Slump w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
531-828.