201509109/1/R1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Losser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Losser,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft het college een hogere waarde als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een industrieterrein voor de woning aan de [locatie 1] in Losser.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door T. van Leussen en M.P. Vlottes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het besluit
1. Het besluit voorziet in een maximale geluidwaarde van 55 dB(A) voor de woning aan de woning aan de [locatie 1] in Losser.
Maatregelen
2. [appellant], die woonachtig is aan de [locatie 1] te Losser, kan zich niet verenigen met het besluit. Hij betoogt dat onvoldoende is aangetoond dat de geluidbelasting op zijn woning met maatregelen niet onder de wettelijke geluidbelasting van 50 dB(A) kan worden gebracht.
2.1. Het college heeft uiteengezet dat de best beschikbare technieken worden toegepast bij het bedrijf en dat daarnaast aanvullende maatregelen zijn getroffen om de geluidbelasting verder te verminderen. Volgens het college zijn voldoende maatregelen getroffen.
2.2. Ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh is het vaststellen van een hogere grenswaarde slechts mogelijk als het treffen van maatregelen om de geluidbelasting verder te reduceren onvoldoende doeltreffend is, dan wel op overwegende bezwaren stuit van technische, stedenbouwkundige, landschappelijke en/of financiële aard.
Door WNP raadgevende ingenieurs is akoestisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek [bedrijf] aan de [locatie 2] te Losser" van 2 september 2014 (hierna: het akoestisch onderzoek). Uit het akoestisch onderzoek volgt dat teneinde de nadelige gevolgen voor het milieu zo veel mogelijk te beperken een aantal geluidbeperkende maatregelen, overeenkomstig de best beschikbare technieken is uitgevoerd. Zo worden de productiewerkzaamheden inpandig uitgevoerd en dienen de deuren van bedrijfsruimten met een relevant geluidniveau, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen in de avond- en nachtperiode gesloten te zijn. Daarnaast zijn de binnen de inrichting in werking zijnde verbrandingsmotoren voorzien van een doelmatige en in goede staat verkerende geluiddemper. Het bedrijfsverkeer en het verwisselen van afvalcontainers vindt plaats in de dagperioden. Verder is de toegestane rijsnelheid van bedrijfsverkeer over het terrein van de inrichting beperkt tot 20 km/uur.
In tabel 1 in paragraaf 8.3 van het akoestisch onderzoek is een aantal aanvullende geluidmaatregelen genoemd. Op 17 september 2015 heeft WNP raadgevende ingenieurs geluidmetingen verricht bij [bedrijf] De bevindingen zijn neergelegd in de notitie "Geluidcontrolemetingen [bedrijf] aan de [locatie 2] te Losser van 3 oktober 2015 (hierna: de notitie). Uit de notitie volgt dat [bedrijf] de aanvullende maatregelen ook heeft uitgevoerd. Dit is evenwel niet voldoende om aan de grenswaarde van 50 dB(A) te kunnen voldoen. Verdere geluidreducerende bronmaatregelen zijn volgens het college niet doeltreffend. Het treffen van afschermende voorzieningen is volgens het college om stedenbouwkundige, landschappelijke en verkeerskundige redenen ter plaatse niet mogelijk. [appellant] heeft dit niet bestreden.
[appellant] heeft voorts niet naar voren gebracht welke maatregelen volgens hem zouden kunnen worden getroffen om de geluidbelasting op zijn woning verder terug te brengen. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting niet op doeltreffende wijze met aanvullende maatregelen kan worden verlaagd. Het betoog faalt.
Hoogte van de geluidwaarde
3. Daarnaast voert [appellant] aan dat ten onrechte een hogere waarde van 55 dB(A) is opgelegd, omdat uit de akoestische rapporten volgt dat een dergelijke grenswaarde niet noodzakelijk is. In dit verband wijst hij erop dat op zijn woning sprake is van een overschrijding van 2 dB(A), zodat met een maximale waarde van 52 dB(A) had kunnen worden volstaan.
3.1. Het college heeft uiteengezet dat is gekozen voor een grenswaarde van 55 dB(A), zodat het bedrijf op het bedrijventerrein nog enige ruimte heeft voor uitbreiding of verandering van de inrichting.
3.2. Ingevolge artikel 53 van de Wgh mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein buiten een bestaande zone de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.
Ingevolge artikel 55, vierde lid, kan, bij wijziging van een bestaande zone, bij vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel gaan uitmaken van de bestaande zone in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen met betrekking tot aanwezige woningen in dat gebied, een hogere waarde dan 50 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat ten aanzien van bestaande woningen deze waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
3.3. De hogere waarde is vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Zoeker Esch, De Pol". Ten behoeve van dit plan is door Cauberg-Huygen akoestisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Zoeker Esch, De Pol; akoestisch onderzoek" van 2 november 2012. Uit dit akoestisch onderzoek volgt dat de grenswaarde van 50 dB(A) op de woning aan de [locatie 1] in de vergunde situatie met 2 dB(A) wordt overschreden.
In het bestreden besluit staat vermeld dat een hogere grenswaarde van 55 dB(A) is vastgesteld om het bedrijf binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt nog enige geluidruimte te bieden ten opzichte van de vergunde situatie. Ter zitting heeft het college uiteengezet dat er binnen het bestemmingsplan mogelijkheden zijn de bedrijfsvoering uit te breiden. In het bestreden besluit staat vermeld dat het college een maximale geluidbelasting op de woning van 55 dB(A) aanvaardbaar acht. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de vaststelling van de hogere waarde diende aan te sluiten bij de feitelijke geluidbelasting ten gevolge van het op het industrieterrein aanwezige bedrijf. Daarbij is van belang dat de hogere waarde is vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
575.