201600499/3/R2.
Datum uitspraak: 9 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van:
[opposant], wonend te Oosterhout, gemeente Overbetuwe,
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016 in zaak nr. 201600499/2/R2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 17 februari 2016, in zaak nr. 201600499/2/R2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 3 mei 2016, waar [opposant] is verschenen.
Overwegingen
1. Verzet als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan, wegens - in dit geval - kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling het beroep van [opposant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 8 juli 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Valburg - 18 (Bedrijventerrein De Grift Noord)" (hierna: het plan) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2. [opposant] betoogt in verzet dat zijn beroep ten onrechte door de Afdeling is aangemerkt als een beroep tegen het plan. Hij stelt daartoe dat hij griffierecht heeft betaald onder vermelding van zaak nr. 201506695/1/R2 voor de behandeling van een beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) van 14 augustus 2015, waarbij het college een reactieve aanwijzing heeft gegeven die ertoe strekt dat het plan in zijn geheel niet in werking treedt. Daaruit volgt volgens hem dat hij beroep heeft ingesteld tegen deze reactieve aanwijzing.
3. Het beroepschrift van [opposant] is op 19 augustus 2015 ontvangen en bestaat uit enkele woorden op de eerste pagina van een brief van het gemeentebestuur van Nijmegen. In die brief wordt [opposant], als indiener van een zienswijze over het ontwerpplan, in kennis gesteld van de vaststelling van het plan. Uit het beroepschrift blijkt dat [opposant] bezwaren heeft tegen de plangrens, omdat zijn gronden volgens hem ten onrechte buiten het plan zijn gehouden. Het beroepschrift is dan ook tegen het plan gericht.
4. Hoewel de Afdeling bij brief van 24 augustus 2015 om betaling van griffierecht heeft verzocht in de procedure over de reactieve aanwijzing en [opposant] deze betaling heeft gedaan, brengt dit niet met zich dat de Afdeling bij nadere bestudering van het beroepschrift niet kan vaststellen dat dit is gericht tegen het plan en dat zij het griffierecht vervolgens niet mag overhevelen naar de procedure over het plan.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [opposant] gericht tegen het plan. [opposant] heeft geen redenen aangegeven waarom de Afdeling zijn beroep tegen het plan ten onrechte met vereenvoudigde behandeling, en derhalve zonder behandeling ter zitting, kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Overigens wijst de Afdeling er op dat indien de reactieve aanwijzing in stand blijft en onherroepelijk wordt het plan, inclusief de vastgestelde begrenzing van het plangebied, komt te vervallen. Indien de reactieve aanwijzing door de Afdeling wordt vernietigd, zal het vastgestelde plan bekend moeten worden gemaakt en kan [opposant] in dat geval beroep instellen tegen de begrenzing van het plangebied die hij in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening.
6. Het verzet is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2016
459-803.