ECLI:NL:RVS:2016:1690

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
201603163/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. Het besluit dateert van 5 april 2016 en is aangevoegd bij de uitspraak. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft op 26 april 2016 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 juni 2016 uitspraak gedaan. De rechtbank had de vreemdeling ten onrechte niet gevolgd in zijn stelling dat hem een vertrekplicht was opgelegd, omdat de staatssecretaris in het besluit van 5 april 2016 had bepaald dat hij Nederland binnen vier weken moest verlaten. De Afdeling oordeelde dat deze klacht terecht was en dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 5 april 2016 werd alsnog gegrond verklaard, voor zover het de vertrekplicht betrof.

De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.488,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2016.

Uitspraak

201603163/1/V3
Datum uitspraak: 6 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 april 2016 in zaak nr. 16/6734 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in de eerste tot en met vierde grief is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. In de vijfde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank hem ten onrechte niet is gevolgd in zijn stelling dat hem een vertrekplicht is opgelegd, omdat de staatssecretaris in het besluit van 5 april 2016 ondubbelzinnig heeft bepaald dat hij Nederland binnen vier weken moet verlaten.
2.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3477, is de klacht terecht voorgedragen, zodat de grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.1, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 5 april 2016 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij is bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moet verlaten. Dat aan de vreemdeling ten onrechte een vertrekplicht is opgelegd doet niet af aan de rechtmatigheid van het besluit van 5 april 2016, voor zover daarbij de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling is genomen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 april 2016 in zaak nr. 16/6734;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 5 april 2016, V-nr. […], voor zover daarbij is bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Snijders
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2016
279