ECLI:NL:RVS:2016:169

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
201503396/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd door de Belastingdienst/Toeslagen aan appellante wegens niet verstrekken van gegevens voor kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een bestuurlijke boete van € 1.000,00 is opgelegd door de Belastingdienst/Toeslagen. De boete is opgelegd omdat appellante niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt voor de berekening van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 en 2008. De rechtbank heeft de boete verlaagd tot € 500,00, omdat de overtreding met betrekking tot het berekeningsjaar 2007 niet beboetbaar was. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij wel degelijk op de verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen heeft gereageerd en dat de boete om bijzondere redenen niet opgelegd had mogen worden. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gevraagde gegevens heeft verstrekt en dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht een boete heeft opgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de boete tijdig is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201503396/1/A2.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2015 in zaak nr. 14/2285 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.000,00.
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2014 vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de hoogte van de opgelegde boete, het besluit van 19 juli 2013 herroepen, bepaald dat [appellante] een boete is verschuldigd van € 500,00 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 19 februari 2014. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge het tweede lid worden de gegevens en inlichtingen verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
Ingevolge het derde lid maant de Belastingdienst/Toeslagen, indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan de Belastingdienst/Toeslagen, indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen, en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.500,00 opleggen.
Ingevolge het vijfde lid vervalt in afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Awb de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na de dag waarop de in artikel 18, derde lid, gestelde termijn is verstreken.
Volgens paragraaf 3, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Belastingdienst/Toeslagen ter zake van een overtreding als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Awir een boete opleggen van 20 procent van het wettelijk maximum van artikel 40, eerste lid, van de Awir.
Volgens het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid in uitzonderlijke gevallen een boete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig overtredingen begaat.
2. [appellante] heeft over 2008 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 11.268,00 ontvangen voor opvang van haar zoon door [kindercentrum]. Om de aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2008 definitief vast te kunnen stellen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] bij brief van 30 juni 2009 verzocht om vóór 21 juli 2009 een kopie van het jaaroverzicht 2008 van de kinderopvanginstelling, of bij het ontbreken daarvan, kopieën van alle maandoverzichten over te leggen. Voorts heeft de dienst aan haar verzocht om het aantal opvanguren en de opvangkosten voor haar kind in het bij die brief gevoegde overzicht in te vullen en te retourneren. [appellante] heeft hier niet op gereageerd. Bij brief van 28 september 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om die stukken vóór 30 oktober 2009 alsnog over te leggen. Ook hierop heeft [appellante] niet gereageerd.
Omdat [appellante] niet op de verzoeken om informatie heeft gereageerd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 26 februari 2010, aangevuld bij besluit van 14 mei 2010, het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 naar nihil herzien en het teveel betaalde voorschot teruggevorderd. Nadien heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2008 op nihil vastgesteld. De nihilstelling en terugvordering van het uitbetaalde voorschot alsook de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag op nihil maken geen deel uit van het geding.
3. Bij besluit van 19 juli 2013, gehandhaafd bij besluit van 19 februari 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.000,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan die besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] ondanks herhaald verzoek daartoe niet de door de Belastingdienst/Toeslagen gevraagde gegevens voor de berekeningsjaren 2007 en 2008 heeft overgelegd. De hoogte van de voorschotten kinderopvangtoeslag over die jaren bedroeg in totaal € 24.400,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de overtreding, gelet op de hoogte van dat bedrag, als uitzonderlijk geval aangemerkt, zodat kan worden afgeweken van het standaardbedrag.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet de gegevens en inlichtingen heeft verstrekt waar de Belastingdienst/Toeslagen om heeft verzocht.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de overtreding met betrekking tot het berekeningsjaar 2007 niet beboetbaar is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze omstandigheid betrokken bij het aanmerken van het geval als uitzonderlijk en bij het bepalen van de hoogte van de boete.
De rechtbank heeft in het voorgaande aanleiding gezien om de boete met 50% te matigen tot een bedrag van € 500,00, nu de boete slechts kan worden opgelegd voor het berekeningsjaar 2008 en niet voor het berekeningsjaar 2007.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar voor het berekeningsjaar 2008 terecht een boete heeft opgelegd. Zij voert aan dat zij wel degelijk op de verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen heeft gereageerd. Zij heeft, onder meer via haar hulpverleners, veelvuldig aan de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat zij de gevraagde jaaropgave niet kon verstrekken, omdat zij die nooit van [kindercentrum] heeft ontvangen. Voorts heeft zij tijdig via [kindercentrum] aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat het recht op toeslag met ingang van 1 juni 2008 moest worden gewijzigd. Ook heeft zij voldoende andere informatie verstrekt op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen het recht op toeslag voor 2008 had kunnen vaststellen.
Voorts voert zij aan dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval dan wel dringende redenen had moeten afzien van het opleggen van een boete. Zij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de omstandigheid dat het kindercentrum failliet is gegaan en zij daardoor niet meer kan beschikken over een jaaropgave. Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen de boete pas vier jaar na het desbetreffende toeslagjaar opgelegd, zodat de boeteoplegging als onredelijk laat moet worden aangemerkt. Bovendien is zij, voordat tot boeteoplegging is overgegaan, niet eerst gewaarschuwd dat er een boete kon volgen.
5.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir rust op degene die aanspraak maakt op een toeslag de verplichting om desgevraagd de door de Belastingdienst/Toeslagen benodigde gegevens te verstrekken.
[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op de brieven van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 juni 2009 en 28 september 2009 heeft gereageerd door de benodigde gegevens te verstrekken. Dat zij, dan wel een hulpverlener namens haar, naar haar zeggen heeft gereageerd door telefonisch contact op te nemen met de Belastingdienst/Toeslagen en te melden dat zij niet over die gegevens beschikte, betekent niet dat zij daarmee, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft voldaan aan het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen. Met het overleggen van andere dan de gevraagde stukken aan de Belastingdienst/Toeslagen op grond waarvan de dienst volgens haar het recht op toeslag over 2008 had kunnen vaststellen, heeft zij evenmin aan dat verzoek voldaan. Zij heeft daarmee immers niet de gevraagde jaaropgave over 2008, dan wel kopieën van alle maandoverzichten over 2008, en het gevraagde overzicht met aantal opvanguren en de opvangkosten voor haar kind over het toeslagjaar 2008 aan de Belastingdienst/Toeslagen overgelegd.
Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir vloeit voorts voort dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 september 2015 in zaak nr. 201501703/1/A2), op de aanvrager van een toeslag de verplichting rust om een deugdelijke administratie bij te houden. Dit betekent dat de omstandigheid dat [appellante] geen jaaropgave van [kindercentrum] heeft ontvangen en zij die vanwege het faillissement van [kindercentrum] naar haar zeggen niet meer kan ontvangen, voor haar risico en rekening dient te blijven. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de jaaropgave betrekking heeft op het jaar 2008, de Belastingdienst/Toeslagen in het jaar 2009 om die jaaropgave heeft verzocht, en [kindercentrum] eerst op 11 december 2012 failliet is verklaard. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de tussenliggende periode niet aan de jaaropgave heeft kunnen komen.
[appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdig en rechtstreeks aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven dat haar aanspraak op toeslag moest worden gewijzigd. Voor zover zij ervoor heeft gekozen om de wijziging via [kindercentrum] aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven, blijft het gevolg daarvan dat de toeslag na 31 mei 2008 ten onrechte is doorbetaald eveneens voor haar risico en rekening.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Belastingdienst/Toeslagen, nu [appellante] niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt, ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Awir aan haar een bestuurlijke boete mocht opleggen.
5.2. Er is voorts, gelet op het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Awir, geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] geen boete kon opleggen zonder haar bij gelegenheid van de verzoeken om nadere gegevens te waarschuwen dat bij het niet voldoen daaraan een boete kon volgen.
Daarnaast is de boete, anders dan [appellante] heeft betoogd, niet onredelijk laat opgelegd. Bij brief van 28 september 2009 is zij gemaand als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Awir, onder het stellen van een nadere termijn tot 30 oktober 2009. De Belastingdienst/Toeslagen had derhalve ingevolge artikel 40, vijfde lid, van de Awir tot 1 november 2014 de bevoegdheid om de onderhavige bestuurlijke boete op te leggen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de bestuurlijke boete bij besluit van 19 juli 2013, en derhalve tijdig, aan [appellante] opgelegd.
5.3. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Rijsdijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
705.