201503209/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vlaardingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/2571 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2013 heeft het college geweigerd om [appellant] toe te laten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Bij besluit van 3 maart 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, is verschenen. Het college is op deze zitting, na een telefonische afmelding wegens ziekte, niet verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend, waarbij de Afdeling het college bij brief van 2 december 2015 heeft verzocht om binnen twee weken een aantal punten nader toe te lichten.
Nadien is per telefoon en e-mail met het college contact gezocht. Daarna is het college bij brief van 18 maart 2016 opnieuw op het in de brief van 2 december 2015 neergelegde verzoek geattendeerd. Daarbij heeft de Afdeling het college verzocht om binnen een week alsnog te reageren.
[appellant] heeft bij brief van 30 maart 2016 een nader stuk ingediend.
Bij brief van 18 april 2016 heeft de Afdeling [appellant] en het college verzocht om uiterlijk op 28 april 2016 te laten weten of zij toestemming verlenen voor het achterwege laten van een tweede zitting. [appellant] heeft hiervoor toestemming gegeven. Het college heeft hierop niet gereageerd.
De Afdeling heeft het college bij brief van 20 mei 2016 opgeroepen om op de zitting van 13 juni 2016 te verschijnen. [appellant] is bij afzonderlijke brief voor deze zitting uitgenodigd.
[appellant] heeft op 10 juni 2016 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek heeft de Afdeling voortgezet op de zitting van 13 juni 2016, waar het college, vertegenwoordigd door N.B.M. Fels, werkzaam bij het college, is verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellant] woont, samen met zijn zoon, in Vlaardingen. Hij heeft bij het college een verzoek ingediend om tot de gemeentelijke schuldhulpverlening toegelaten te worden.
Het college heeft dit verzoek geweigerd, omdat de psychische gezondheidssituatie, de psychosociale situatie en de financiële situatie van [appellant] volgens het college onvoldoende stabiel zijn om een schuldregeling te kunnen starten. Het college heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat [appellant] zich onder beschermingsbewind laat plaatsen. Zodra dat heeft plaatsgevonden, kan [appellant] volgens het college opnieuw een verzoek indienen. In het besluit op bezwaar van 3 maart 2014 heeft het college, in dat verband verwijzend naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, opgemerkt dat de schulden van [appellant] niet los gezien kunnen worden van de beschikbare financiën. Het is voor een schuldhulpverleningstraject niet mogelijk om alleen de oude schulden te regelen, zonder daarbij inzicht te krijgen in de financiële situatie van [appellant] op dat moment. Nu voldoende vast is komen te staan dat [appellant] niet geheel in staat is zijn financiën zelf te beheren, is [appellant] op dit moment niet saneringsrijp, zo stelt het college.
Uitspraak rechtbank
2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het college het standpunt heeft mogen innemen dat [appellant] eerst onder bewind moet worden gesteld voordat een aanbod tot gemeentelijke schuldhulpverlening kan worden gedaan. Die voorwaarde heeft het college volgens de rechtbank kunnen baseren op artikel 5, derde lid, aanhef en onder f, van de Beleidsregels Schuldhulpverlening gemeente Vlaardingen 2012. Dat een aantal vaste lasten wordt ingehouden op de bijstandsuitkering die [appellant] krijgt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel omdat dit niet alle lasten betreft en er ook onvoorziene lasten kunnen opkomen. Dat laatste vergt bepaalde keuzes bij de financiële afwikkeling in het kader waarvan bijstand van een bewindvoerder is aangewezen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij voert aan dat onduidelijk is waarom het college tot de conclusie komt dat er instabiliteit is in zijn psychische en psychosociale situatie. Hij wijst erop dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar zijn psychische situatie en dat de begeleiding van de maatschappelijk werker voldoende stabiliteit geeft. Laatstgenoemde en de gezinsvoogd zorgen voor een stabiele gezinssituatie. Verder zijn er volgens [appellant] voldoende andere voorzieningen waar hij gebruik van zou kunnen maken bij het maken van financiële keuzes, zoals Buddyzorg, het Maatjesproject of individuele begeleiding vanuit de gemeente. Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank de voorliggende besluitvorming te terughoudend heeft getoetst en de rechtbank had moeten toetsen of er een redelijke basis was om tot de weigering van de schuldhulpverlening te komen.
Beoordeling
4. De gemeenteraad van Vlaardingen heeft een Beleidsplan activerende schuldhulpverlening in Vlaardingen 2012-2016 opgesteld. Aan de hand van de Beleidsregels Schuldhulpverlening voert het college dat beleidsplan uit. Volgens artikel 5, derde lid, aanhef en onder f, van de Beleidsregels Schuldhulpverlening kan het college schuldhulpverlening weigeren, indien dit, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, niet passend is. Dat artikel heeft het college ten grondslag gelegd aan de weigering om [appellant] toe te laten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening en daarbij als voorwaarde gesteld dat [appellant] zich onder beschermingsbewind laat plaatsen.
5. Op de zitting bij de Afdeling van 13 november 2015 is toegelicht dat de zoon van [appellant] rechtmatig in Nederland verblijft en dat de Belastingdienst/Toeslagen inmiddels vanaf begin 2015 weer huurtoeslag aan [appellant] toekent. Dit heeft tot gevolg dat er veel meer financiële ruimte is gekomen en dat [appellant] en zijn zoon met de beschikbare financiële middelen veel beter kunnen rondkomen. In dit verband is in een eerder stadium naar voren gebracht dat het college al een aantal vasten lasten inhoudt op de bijstandsuitkering van [appellant] en is toegelicht wat [appellant] op dit moment voor kosten heeft (te weten: voor levensonderhoud, een Turks zenderpakket en zijn telefoon) en dat hij bij de telefoonmaatschappij en Wehkamp een aantal schulden heeft. Over zijn psychische situatie is op de zitting bij de Afdeling van 13 november 2015 toegelicht dat [appellant] in verband hiermee slechts één keer per jaar naar een psychiater gaat voor medicatie. Daarnaast heeft Jeugdzorg te kennen gegeven toezicht op het gezin van [appellant] niet langer nodig te vinden, omdat de situatie van [appellant] en zijn zoon voldoende stabiel is. Daarbij is erop gewezen dat de zoon van [appellant] op de havo zit.
6. Nu het college geen verweerschrift heeft ingediend en zich op de zitting van 13 november 2015 niet heeft laten vertegenwoordigen, heeft de Afdeling het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen te reageren op de volgende, in de brief van 2 december 2015 vermelde vraagpunten:
"- de Afdeling verzoekt u inzichtelijk te maken in hoeverre hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht in lijn is te brengen met uw - aan de weigering ten grondslag gelegde - standpunt dat de psychische en financiële situatie van [appellant] onvoldoende stabiel zijn, en,
- de Afdeling verzoekt u daarbij tevens in te gaan op de vraag of beschermingsbewind bij [appellant] het door het college in het beleidsplan verwoorde doel van schulphulpverlening, het financieel vaardig en zo zelfstandig mogelijk maken, niet ondermijnt."
7. Tot het moment van de sluiting van het onderzoek op de zitting van 13 juni 2016 heeft het college geen schriftelijke inlichtingen aan de Afdeling verstrekt. Het college heeft, ook nadat per telefoon en e-mail verschillende keren met het college contact is gezocht, tot de zitting van 13 juni 2016 niet inzichtelijk gemaakt welke omstandigheden er de oorzaak van zijn dat er in het geheel geen inlichtingen verstrekt kunnen worden. Daarmee heeft het college niet voldaan aan artikel 8:28 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op grond waarvan een bestuursorgaan verplicht is om aan het verzoek van een bestuursrechter om binnen een bepaalde termijn schriftelijke inlichtingen te verstrekken te voldoen.
Het college heeft op de zitting van 13 juni 2016 toegelicht dat het uitblijven van een reactie op het verzoek van de Afdeling om een toelichting is toe te schrijven aan verschillende factoren, waaronder de organisatorische veranderingen die eind december 2015 en in januari 2016 hebben plaatsgevonden.
8. Het onder 5 en 7 vermelde in aanmerking genomen, moet het ervoor worden gehouden dat het standpunt van het college in het besluit op bezwaar van 3 maart 2014 dat de psychische gezondheidssituatie, de psychosociale situatie en de financiële situatie eraan in de weg staan dat [appellant] wordt toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening, niet toereikend is gemotiveerd. In dat verband weegt mee dat op de zitting bij de Afdeling van 13 november 2015, gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen, inzicht is geboden in de financiële situatie van [appellant] en dat in dat verband is gesteld dat de beschikbare financiële middelen voldoende zijn om in het levensonderhoud van [appellant] en zijn zoon te voorzien. Verder weegt mee dat het standpunt dat [appellant] psychisch onvoldoende stabiel is onvoldoende is onderbouwd, indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat [appellant] slechts één keer per jaar naar de psychiater gaat voor medicatie en Jeugdzorg het kennelijk niet langer nodig vindt om toezicht te houden op het gezin van [appellant]. Gelet op het voorgaande kan het college evenmin als voorwaarde stellen dat [appellant] zich onder beschermingsbewind laat plaatsen voordat hij opnieuw een aanvraag om gemeentelijke schuldhulpverlening kan indienen.
Slotsom is dat het college opnieuw onderzoek moet doen naar de situatie van [appellant] en de betrokken belangen deugdelijk moet afwegen.
Conclusie en opdracht aan het college
9. De Afdeling komt tot de conclusie dat het besluit op bezwaar van 3 maart 2014 niet in overeenstemming met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen. In de beslissing zal de Afdeling dan ook het hoger beroep gegrond verklaren, de aangevallen uitspraak vernietigen en het besluit op bezwaar van 3 maart 2014 vernietigen. Verder zal de Afdeling het college opdragen om binnen een termijn van vier weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil tussen [appellant] en het college bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/2571;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen van 3 maart 2014, kenmerk 99335180;
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit aan [appellant] toe te zenden;
V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 293,00 (zegge: tweehonderddrieënennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
636.