201505729/1/V2.
Datum uitspraak: 30 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 10 juli 2015 in zaken nrs. 15/12239 en 15/12240 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 juli 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, advocaat te Lemmer, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. De vreemdeling is afkomstig uit Armenïe. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is en dat zij als gevolg van haar lesbische relatie met haar buurvrouw, door haar eigen familieleden en de familieleden van haar buurvrouw in haar huis is verkracht en gedurende twee jaren stelselmatig is mishandeld en bedreigd. Zij is uiteindelijk vertrokken nadat twee haar onbekende mannen haar een ultimatum hadden gesteld. Zij stelt dat zij geen bescherming bij de Armeense autoriteiten heeft gezocht omdat dit bij voorbaat zinloos is. Zij vreest dat haar familie haar iets zal aandoen wanneer zij naar Armenië terugkeert.
De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat hij weliswaar geloofwaardig acht dat de vreemdeling lesbisch is en een relatie had met haar buurvrouw, maar hij niet gelooft dat de vreemdeling de door haar gestelde problemen heeft ondervonden, aangezien zij hierover tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd. Subsidiair heeft de staatssecretaris aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de vreemdeling in verband met de door haar gestelde problemen de bescherming van de Armeense autoriteiten had kunnen inroepen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Uit paragraaf 3.3.3. van het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Armenië van oktober 2013 (hierna: het ambtsbericht) blijkt immers dat van misdrijven aangifte kan worden gedaan bij de politie en dat, indien dit niet het gewenste resultaat heeft, bij verschillende hogere autoriteiten bescherming kan worden verkregen. Verder blijkt uit paragraaf 3.7.8.1. van het ambtsbericht dat in Armenië verschillende organisaties actief zijn die vrouwen onder meer juridische hulp kunnen bieden wanneer zij slachtoffer zijn van huiselijk en seksueel geweld.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de door de vreemdeling gestelde problemen ongeloofwaardig acht. Zij heeft verder overwogen dat de staatssecretaris, nu hij erkent dat de positie van homoseksuelen in Armenië moeizaam is en uit het ambtsbericht blijkt dat de organisaties waarnaar hij verwijst hulp bieden aan slachtoffers van huiselijk en seksueel geweld terwijl de vreemdeling vreest voor geweld vanwege haar seksuele gerichtheid, ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de autoriteiten in het algemeen bescherming bieden tegen de door de vreemdeling gevreesde dreiging. De staatssecretaris heeft volgens de rechtbank aan zijn afwijzing daarom ten onrechte ten grondslag gelegd dat de vreemdeling geen bescherming in Armenië heeft gevraagd.
Grieven
2. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij met de hiervoor onder 1. weergegeven motivering deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Armenië in het algemeen bescherming wordt geboden tegen de door de vreemdeling gevreesde dreiging. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vragen van bescherming gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is. Daarom heeft hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, aan zijn afwijzing terecht ten grondslag gelegd dat de vreemdeling die bescherming niet heeft gevraagd, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5153) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen de staatssecretaris eerst moet onderzoeken of de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming bieden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. 2.2. In het ambtsbericht staat, voor zover thans van belang, het volgende:
"3.3.3. Aangifte
Van een misdrijf kan telefonisch (via de hotline), elektronisch of persoonlijk op het politiebureau aangifte worden gedaan. In sommige gevallen kan men zich laten vertegenwoordigen op het politiebureau.
Indien aangifte wordt gedaan via de elektronische weg moeten alle personalia en contactinformatie vermeld worden.
Formeel is de politie verplicht om alle aangiftes in behandeling te nemen. Een ieder die aangifte doet, wordt gewezen op zijn rechten. Als de zaak niet behandeld wordt, kan men zich wenden tot overheidsorganisaties die ieders rechten beschermt. Men krijgt doorgaans een schriftelijke bevestiging van de aangifte.
Naar verluidt werden tien jaar geleden de aangiftes tegen politiek gemotiveerde zaken niet in behandeling genomen door de politie. Thans komt dit voor zover bekend niet meer voor.
In geval de politie in gebreke blijft, bestaan er verschillende mogelijkheden om bescherming te zoeken bij andere (hogere) autoriteiten. Als de overtreder de politie is kan men zich over schending van de rechtsgang (procedure) wenden tot:
- de hogere superieuren;
- de openbare aanklager;
- de verantwoordelijke inspectiedienst;
- de rechter;
- het Kabinet van de president;
- het Kabinet van de premier. […]
3.7.6 Homoseksuelen
Hoewel er geen accurate statistieken zijn schendingen van mensenrechten jegens de LHBT gemeenschap, komen pesterijen van en geweld tegen LHBT personen en activisten vaak voor. Maatschappelijke opvattingen over homoseksualiteit bleven zeer negatief en de meerderheid van de bevolking zag homoseksualiteit doorgaans als een aandoening. De reactie van de autoriteiten op gevallen van discriminatie en geweld jegens LHBT personen is vaak traag en inadequaat. Ze laten het geweld oogluikend toe en wijten het aan verdediging van de traditionele waarden. Ook blijft vervolging van de daders uit. […]
3.7.8.1. (Huiselijk) geweld tegen vrouwen
[…] Weliswaar doen de vrouwen vrijwel geen aangifte van huiselijk geweld bij de politie, maar ze melden het wel bij vrouwenorganisaties zoals ngo’s Women’s Rights Center (WRC) en het Women’s Resource Center Armenia (WCRA). Er zijn verscheidene vrouwenorganisaties die vrouwen helpen met psychologische en juridische ondersteuning en voorzien in onderdak, indien nodig. Het WRC en het WCRA ontvangen geen (financiële) steun van de regering en zijn afhankelijk van donaties.
Naar verluidt ontvingen vrouwen juridische ondersteuning in de vorm van bijstand door advocaten. Met die hulp wordt aangifte van huiselijk geweld gedaan en wordt de zaak doorgezet. Ook zijn advocaten in ovengenoemde situaties de vrouwen behulpzaam als de aangifte niet voortvarend wordt behandeld.
Het WRC heeft een National Hot Line service die gratis psychologische hulp en juridisch advies geeft aan vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. De Hot Line is 24 uur per dag beschikbaar en heeft bereik in heel Armenië. In 2012 heeft de National Hot Line Service 2.832 gesprekken geregistreerd, waarvan 1.845 gesprekken betrekking hadden op huiselijk geweld. Naast de National Hot Line Service beschikt het WRC ook over het Women’s Support and Drop-in Center, waar slachtoffers zowel individueel als in groepsverband gratis psychologisch als juridisch advies kunnen krijgen.
Daarnaast heeft het WRC ook nog Hot Line Services en Crisis Centers in de regio’s Gegharkounik, Tavoush, Lori en Syunik, waar eveneens psychologische hulp en juridisch advies wordt geven aan slachtoffers van huiselijk geweld. In 2012 hebben de Hot Line Services in Regions 1.574 gesprekken geregistreerd, waarvan 1.364 gesprekken betrekking hadden op huiselijk geweld. Als vrouwen in gevaar zijn, kunnen ze onmiddellijk worden opgevangen in de Emergency Shelter with Transitional Housing van het WRC in Jerevan. Sinds de opening van de vier Crisis Centers in de regio is het aantal families uit de regio dat gebruik maakt van opvang gestegen. In 2011 verbleven 39 families in het opvanghuis (39 vrouwen en 41 kinderen). In 2012 verbleven 43 families in de shelter (43 vrouwen en 60 kinderen). De meerderheid van de gezinnen komt uit Jerevan.
Het Women’s Resource Center Armenia (WRCA) in Jerevan heeft ook een hotline, maar die is niet 24 uur per dag beschikbaar. Ook beschikt het WRCA over een Sexual Assault Crisis Center (SACC), waar advies en ondersteuning wordt gegeven aan slachtoffers van seksueel geweld. Er zijn geen cijfers bekend van het aantal gesprekken dat de hotline heeft geregistreerd of het aantal slachtoffers dat een beroep heeft gedaan op het SACC. […]"
2.3. Hoewel in het ambtsbericht staat dat de autoriteiten vaak traag en inadequaat reageren op gevallen van discriminatie en geweld tegen homoseksuelen, staat in het ambtsbericht ook dat de politie verplicht is om alle aangiftes in behandeling te nemen en dat, voor zover de politie in gebreke blijft, er verschillende mogelijkheden zijn om bescherming te zoeken bij andere (hogere) autoriteiten. Verder blijkt uit het ambtsbericht dat er in Armenië verschillende organisaties zijn die vrouwen onder meer juridische hulp kunnen bieden indien zij aangifte doen van huiselijk en seksueel geweld. Het enkele feit dat in het ambtsbericht niet uitdrukkelijk staat dat deze organisaties ook hulp bieden ingeval het geweld gerelateerd is aan de seksuele gerichtheid van het slachtoffer, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris de activiteiten van die organisaties ten onrechte bij zijn standpunt heeft betrokken. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de vreemdeling ter onderbouwing van haar standpunt geen stukken heeft overgelegd over de algemene beschermingsmogelijkheden in Armenië, klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Armenië in het algemeen bescherming wordt geboden tegen de door de vreemdeling gevreesde dreiging.
Gelet hierop was de vreemdeling gehouden aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming bij voorbaat zinloos was. Dat, zoals de vreemdeling heeft aangevoerd, in het ambtsbericht staat dat de autoriteiten vaak traag en inadequaat reageren op gevallen van discriminatie en geweld, is hiervoor onvoldoende, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Voor het overige heeft de vreemdeling geen stukken overgelegd.
Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris, in aanmerking genomen de hiervoor onder 2.1. weergegeven jurisprudentie van de Afdeling, aan zijn afwijzing terecht ten grondslag gelegd dat de vreemdeling in Armenië geen bescherming heeft gevraagd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. In aanmerking genomen dat de tegenwerping dat de vreemdeling in Armenië bescherming kan vragen, de afwijzing van de asielaanvraag zelfstandig kan dragen, verklaart de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren, het beroep tegen het besluit van 19 juni 2015 alsnog ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2015 in zaak nr. 15/12239;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2016
753.