201407873/1/R3.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,
en
de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding [bedrijf]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad het besluit van 10 juli 2014 gewijzigd.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.R. Botman, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. F.T.H. Branten en drs. H.W. Niezen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijfsterrein van [bedrijf], zijnde een leverancier in brandstoffen en smeermiddelen met een LPG-tankstation, gevestigd op het perceel [locatie 1] in Milheeze. Het plan maakt op het nieuwe deel drie bovengrondse opslagtanks voor diesel en een loods met een maximale oppervlakte van 1.800 m² mogelijk. De loods is bedoeld als stallingsruimte voor vrachtwagens.
2. Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad het besluit van 10 juli 2014 gewijzigd, met dien verstande dat de mogelijkheid voor het realiseren van de drie bovengrondse opslagtanks voor diesel uit het plan is verwijderd.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot wijziging van het bestreden besluit.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dient het beroep tegen het bij besluit van 10 juli 2014 vastgestelde plan te worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 9 juli 2015.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellante], gelet op de afstand tot het plangebied en vanwege de ligging van het perceel van Slegers Veetransport buiten het risicogebied van [bedrijf], niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. [appellante] is gevestigd op het perceel [locatie 2] in Milheeze. Dit perceel ligt op een afstand van meer dan 350 m van het plangebied, op ongeveer 365 m van het plandeel met een bedrijfsbestemming en op meer dan 550 m van het vulpunt voor LPG. Het bedrijfsgebouw en de bedrijfswoning op het perceel van [appellante] liggen op respectievelijk ongeveer 440 m en 490 m van het plangebied. Tussen het perceel van [appellante] en het plangebied liggen diverse percelen met bebouwing, groen en landbouwgronden. Ter plaatse van de bedrijfswoning op het perceel van [appellante] bestaat geen zicht op het plangebied.
Evenmin is gebleken dat het perceel van [appellante] ten gevolge van het plan binnen het risicogebied van [bedrijf] komt te liggen. Bij de voorbereiding van het plan heeft het bureau SAVE van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. het plaatsgebonden risico alsook het groepsrisico onderzocht. Hierbij is de mogelijkheid voor het realiseren van de drie bovengrondse tanks voor dieselopslag, waarin het gewijzigde plan overigens niet langer voorziet, nog wel meegerekend. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het rapport "Kwantitatieve risicoanalyse [bedrijf] te Milheeze" van 19 augustus 2013. Bij de uitvoering van de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Safeti-NL en is het invloedsgebied voor [bedrijf] vastgelegd op 320 m rondom het vulpunt voor LPG. De locatie van het vulpunt voor LPG en het invloedsgebied van 320 m rondom het vulpunt voor LPG zijn door de in het plan voorziene uitbreiding niet gewijzigd. Daarnaast staat in de plantoelichting vermeld dat uit het advies van 30 mei 2013 van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost en uit overleg met de Brandweer Gemert-Bakel naar voren komt dat de bereikbaarheid, de bluswatervoorziening en de hulpverleningscapaciteit voldoende zijn om een eventueel incident vanwege [bedrijf] te kunnen behandelen en dat voor de zelfredzaamheid van werknemers en omwonenden ook geen problemen zijn te verwachten.
Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, is de afstand van het perceel van [appellante] tot de voorziene uitbreiding naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellante] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van haar vennootschap rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. Ook de door haar naar voren gebrachte stelling dat zij vanaf een specifiek punt in een hoek van haar perceel, als tussen de daar aanwezige bomen door wordt gekeken, enig zicht bestaat op het plangebied, is daarvoor onvoldoende. Dat [appellante] gebruik maakt van de wegen die het risicogebied van [bedrijf] doorkruisen, maakt het voorgaande niet anders, nu zij zich hierin niet onderscheidt van anderen die ook gebruik maken van die wegen. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks de grote afstand en de ligging buiten het risicogebied, door de voorziene uitbreiding van [bedrijf] zal worden beperkt in eventuele toekomstige uitbreidingsplannen voor haar bedrijf op het perceel [locatie 2].
De conclusie is dat [appellante] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ramrattansing
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
408.