201508740/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2015 in zaak nr. 15/3999 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een aanbod schuldhulpverlening ingevolge de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 23 mei 2016 ter zitting aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 24 april 2014 een aanvraag om een aanbod schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ingediend. Bij besluit van 25 juli 2014, gehandhaafd bij besluit van 20 april 2015, heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat bezwaar is gemaakt tegen twee vorderingen bij de Belastingdienst/Toeslagen, waarmee de vorderingen worden betwist, en het ernaar uitziet dat één of meer vorderingen technisch niet saneerbaar zijn. Dit betekent volgens het college dat er geen schuldregeling kan worden opgestart. [appellante] betwist dit met name omdat het college geen rekening heeft gehouden met bijzondere omstandigheden.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college aan de weigering om [appellante] tot de schuldhulpverlening toe te laten ten grondslag heeft kunnen leggen dat wegens de door [appellante] betwiste vorderingen en een niet-saneerbare vordering bij de Belastingdienst/Toeslagen het niet mogelijk is om een voorstel tot bemiddeling te doen. Volgens de toelichting op de Beleidsregels schuldhulpverlening 2014 (hierna: de Beleidsregels) dient er een stabiele schuldensituatie te zijn en is het niet mogelijk om te bemiddelen tussen schuldeisers en belanghebbende indien hierin nog veranderingen zijn te verwachten doordat de belanghebbende een vordering betwist. Ook ten aanzien van een niet-saneerbare schuld geldt dat schuldhulpverlening weinig kans van slagen heeft, omdat niet alle schuldeisers mee zullen doen aan een minnelijk traject schuldbemiddeling en een schuldeiser hiertoe niet kan worden gedwongen. Uit artikel 6, aanhef, en onder m en o, van de Beleidsregels vloeit dan volgens de rechtbank voort dat de schuldhulpverlening moet worden geweigerd. In wat [appellante] heeft aangevoerd met betrekking tot haar persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 9 van de Beleidsregels, nu de ernstige financiële gevolgen en de door [appellante] gestelde psychische problemen op zichzelf geen bijzondere omstandigheid opleveren als bedoeld in dit artikel. Tot slot is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het college in het concrete geval onder toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van zijn beleid had moeten afwijken, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college wegens door haar betwiste vorderingen en een niet-saneerbare vordering bij de Belastingdienst/Toeslagen heeft kunnen afzien van schuldhulpverlening. Zij voert daartoe aan dat het college zich onvoldoende heeft ingespannen om mogelijkheden voor haar te vinden om tot de schuldhulpverlening te kunnen worden toegelaten. Behalve financiële problemen heeft zij ook psychische problemen en een dochter die zij niet optimaal kan verzorgen. Voorts bestaat er een grote kans dat zij straks geen onderdak meer heeft. Nu het college deze feiten en omstandigheden niet als bijzonder heeft aangemerkt, gaat hij voorbij aan de doelstelling van de wet, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wgs stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
Ingevolge het derde lid bevat het plan de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen. Ter uitvoering van deze bepaling heeft het college het Beleidsplan Schuldhulpverlening 2012-2015 (hierna: het Beleidsplan) vastgesteld. Het Beleidsplan bevat onder meer criteria voor toelating tot de schuldhulpverlening en normen voor de vormen van hulpverlening.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is het college verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente en voert daarbij het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit. Daartoe heeft het college de Beleidsregels vastgesteld. Deze Beleidsregels zijn op 5 maart 2014 in werking getreden. In deze Beleidsregels zijn onder meer de gronden voor weigering en beëindiging van de schuldhulpverlening opgenomen.
Volgens artikel 6, aanhef, en onder m, van de Beleidsregels kan het college besluiten om schuldhulpverlening te weigeren. Het college besluit in ieder geval de schuldhulpverlening te weigeren indien er sprake is van niet-saneerbare vorderingen, waardoor naar het oordeel van het college geen succesvolle schuldbemiddeling mogelijk is. Volgens artikel 6, aanhef, en onder o, kan het college besluiten om schuldhulpverlening te weigeren. Het college besluit in ieder geval de schuldhulpverlening te weigeren indien er sprake is van betwiste vorderingen en/of er een grote kans is op nieuwe vorderingen of schulden. Volgens artikel 9 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de verzoeker of belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
3.2. In geschil is of de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat het college het verzoek om schuldhulpverlening wegens betwiste vorderingen en een niet-saneerbare vordering bij de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen twee vorderingen heeft op [appellante], welke zij betwist. Voorts is niet in geschil dat één vordering technisch niet-saneerbaar is, omdat er sprake is van een, zoals de Belastingdienst/Toeslagen heeft verklaard, opzettelijk onjuist of onvolledig ingediende aanvraag of aangifte, waarmee onrechtmatig voordeel is verkregen of een poging daartoe is gedaan. Uit artikel 6, aanhef, en onder m en o, van de Beleidsregels vloeit voort dat het college schuldhulpverlening weigert indien sprake is van niet-saneerbare vorderingen respectievelijk betwiste vorderingen en/of een grote kans op nieuwe vorderingen of schulden. Uit de toelichting op de Beleidsregels blijkt dat het mogelijk is om te bemiddelen tussen schuldeisers en belanghebbende als de schulden stabiel zijn, maar dat bemiddeling is uitgesloten indien er nog veranderingen zijn te verwachten doordat de belanghebbende een vordering betwist of doordat er nieuwe schulden zijn te verwachten. Schuldbemiddeling is eveneens uitgesloten in geval van niet-saneerbare schulden waarbij niet alle schuldeisers bereid zijn mee te doen, nu een schuldeiser niet kan worden gedwongen mee te werken aan een minnelijk traject schuldbemiddeling. Nu zoals hiervoor is overwogen niet in geschil is dat [appellante] twee vorderingen die de Belastingdienst/Toeslagen op haar heeft, betwist en één vordering technisch niet saneerbaar is, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college overeenkomstig artikel 6 van de Beleidsregels mocht afzien van schuldhulpverlening, omdat [appellante] niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor schuldbemiddeling. Een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9 van de Beleidsregels kan [appellante] niet baten, nu uit de toelichting op de Beleidsregels nadrukkelijk voortvloeit dat slechts in bijzondere gevallen van de bepalingen uit de Beleidsregels kan worden afgeweken. Niet is gebleken dat van zulke bijzondere omstandigheden sprake is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen vormen de door [appellante] gestelde financiële problemen de aanleiding voor de aanvraag om schuldhulpverlening, als gevolg waarvan zij geen bijzondere omstandigheid kunnen opleveren onder artikel 9 van de Beleidsregels. Dit geldt eveneens voor de psychische problemen en de problemen die [appellante] ondervindt met betrekking tot de verzorging van haar dochter, nu niet is gebleken dat deze omstandigheden van dien aard zijn dat zij een rechtvaardiging behelzen. Tot slot is er geen aanleiding voor het oordeel dat, gelet op de door [appellante] gestelde omstandigheden, het college onder toepassing van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid had moeten afwijken. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van [appellante] op goede gronden heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
85-834.