201503830/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2015 in zaak nr. 14/5902 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2013 herzien en op € 1.946,00 gesteld.
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 21 februari 2014 en 30 april 2014 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, is verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek geschorst.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellante] stukken aangeleverd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van hernieuwde behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] heeft voor haar vier kinderen in de periode van januari 2012 tot en met begin 2014 gebruik gemaakt van kinderopvang door een gastouder. Deze gastouder is volgens het Landelijk Register Kinderopvang Peuterspeelzalen (hierna: het register) met ingang van 23 januari 2013 niet langer in het register ingeschreven. Voor de Belastingdienst/Toeslagen was dit aanleiding om het aan [appellante] verstrekte voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 te herzien en op € 1.946,00 te stellen en het voorschot over 2014 te herzien en op nihil te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze besluiten in bezwaar gehandhaafd. [appellante] was het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellante] geen aanspraak meer had op kinderopvangtoeslag, omdat de gastouder vanaf 23 januari 2013 niet meer geregistreerd was in het register. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van [appellante] op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat het de eigen verantwoordelijkheid van [appellante] om is te contoleren of de gastouder in het register is geregistreerd. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen van [appellante] in bezwaar heeft kunnen afzien, omdat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar ongegrond was.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat de gastouder met ingang van 23 januari 2013 niet langer geregistreerd was in het register. Zij voert aan dat zij regelmatig op de website mijntoeslagen.nl heeft gekeken en dat de gastouder daar stond vermeld als ‘actief’. Het is niet duidelijk wanneer de wijziging in het register is doorgevoerd. [appellante] wist pas dat haar gastouder niet meer geregistreerd stond nadat de Belastingdienst/Toeslagen haar in 2014 had aangeschreven.
3.1. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
3.2. Uit het register blijkt dat [naam], de gastouder waarvan [appellante] gebruik maakte, was geregistreerd in de periode van 12 oktober 2010 tot en met 23 januari 2013 en nadien als ‘niet meer geregistreerd’ is vermeld. Dat betekent dat [appellante] ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wkkp geen aanspraak heeft op de kinderopvangtoeslag over de periode waarin zij na 23 januari 2013 gebruik maakte van haar gastouder.
[appellante] heeft evenwel gesteld dat zij van het gastouderbureau noch het college van burgemeester en wethouders enig bericht heeft ontvangen over het vervallen van de registratie. Van de Belastingdienst/Toeslagen heeft zij evenmin bericht gehad. Desgevraagd heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting gesteld dat op de website mijntoeslagen.nl geen melding wordt gemaakt over het vervallen van de inschrijving van de gastouder in het register. Ook heeft de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd gesteld dat in de voorlichting over kinderopvangtoeslag niet wordt gewezen op het register.
Nu de gastouder waarvan [appellante] gebruik maakte was geregistreerd in de periode van 12 oktober 2010 tot en met 23 januari 2013 en de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft gesteld dat [appellante] op of kort na 23 januari 2013 in kennis is gesteld van de beëindiging van de registratie van de gastouder en zij dat zonder bericht ook niet behoefde te weten, mag de Belastingdienst/Toeslagen dit wettelijke vereiste in dit geval niet aan [appellante] tegenwerpen.
3.3. Het betoog slaagt. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
Conclusie I
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 21 juli 2014 vernietigen. De Afdeling zal bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
Finale geschilbeslechting
5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang in 2013 en 2014 geheel heeft voldaan.
6. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het vorenstaande betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid. [appellante] heeft geen jaaropgave of facturen overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de totale kosten van kinderopvang waren in 2013 en 2014. Dit betekent dat [appellante] niet heeft aangetoond wat de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang is geweest. De door [appellante] bij brief van 2 februari 2016 overgelegde bankafschriften en transactieoverzichten zijn in dit verband niet relevant, omdat uit de daarmee aangetoonde betalingen niet blijkt wat de hoogte van de kosten voor kinderopvang was en wat [appellante] derhalve had moeten betalen. Van belang is verder dat uit de overgelegde stukken wel kan worden afgeleid dat is betaald aan ‘mmediator’, maar dat [appellante] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat dit de naam van het door haar gebruikte gastouderbureau is. Gelet hierop is niet aangetoond dat de betalingen aan het gastouderbureau zijn gedaan.
Conclusie II
8. Gelet op het vorenstaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond wat de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang is geweest. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen ook terecht de toeslag heeft herzien en vanaf 23 januari 2013 op nihil heeft gesteld. De Afdeling ziet derhalve aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 juli 2014 geheel in stand blijven.
Proceskostenveroordeling
9. Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2015 in zaak nr. 14/5902;
III. vernietigt het besluit van Belastingdienst/Toeslagen van 21 juli 2014, kenmerk BOB KO;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V. veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 293,00 (zegge: tweehonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
362/502.