201403837/3/R2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Haaften, gemeente Neerijnen,
2. [appellant sub 2], wonend te Ophemert, gemeente Neerijnen,
3. [appellant sub 3], wonend te Neerijnen,
en
de raad van de gemeente Neerijnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2014, kenmerk 2014-01-11971, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2015, waar onder meer [appellant sub 1], vertegenwoordigd door G.W. Baris, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. T. Steenbeek, [appellant sub 2], bijgestaan door ing. H.W. Ebbers, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.A. Janssen en mr. H.I. Slager, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2847, heeft de Afdeling de raad met betrekking tot de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 6 februari 2014 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht. Bij besluit van 18 februari 2016 heeft de raad ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" ten aanzien van de percelen [locatie 1] te Ophemert, [locatie 2] te Haaften en [locatie 3] te Neerijnen gewijzigd vastgesteld (bestemmingsplan "Buitengebied Neerijnen").
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben zienswijzen naar voren gebracht over het besluit van 18 februari 2016.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
1. De Afdeling heeft in 9.6. en 9.7. van de tussenuitspraak overwogen dat niet in geschil is dat het bestemmingsvlak voor "Wonen" op het perceel [locatie 2] te Haaften te klein is om het bouwplan waarvoor op 10 april 2013 een omgevingsvergunning is verleend voor een woning te kunnen realiseren. Volgens de tussenuitspraak stelt de raad dat het bestemmingsvlak niet correct op de verbeelding is opgenomen en dat dit bij de eerstvolgende planherziening gecorrigeerd zal worden. Ter zitting heeft de raad toegelicht daarbij ook mogelijkheden om aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het perceel op te richten in aanmerking te zullen nemen.
Gelet hierop stelt de raad zich volgens de tussenuitspraak wat betreft de omvang van het ter plaatse van het perceel [locatie 2] toegekende bestemmingsvlak voor "Wonen" op een ander standpunt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Nu niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Afdeling merkt hierbij overigens op dat, anders dan de raad kennelijk meent, aan de aan het bestemmingsvlak toegekende aanduiding "maximum volume (m2) = 400" geen betekenis toekomt, nu deze aanduiding in de planregels noch op de verbeelding (eenduidig) is verklaard, aldus de tussenuitspraak.
1.1. Gelet op hetgeen in 9.6. en 9.7. van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 6 februari 2014, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 2] te Haaften, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 1] tegen dat besluit is gegrond. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
1.2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad in het beroep van [appellant sub 1] opgedragen om alsnog een passende planregeling vast te stellen voor de op het perceel [locatie 2] te Haaften vergunde woning.
1.3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 18 februari 2016 het plandeel voor het perceel gewijzigd vastgesteld. Daarbij is op de verbeelding het bestemmingsvlak met de woonbestemming voor het perceel naar het noorden toe verdiept zodat deze een gelijke diepte in meters krijgt als het naastgelegen perceel [locatie 4]. Verder is op de verklaring van de verbeelding de aanduiding voor de maximale inhoud (400 m3) opgenomen. Voorts is in artikel 18, lid 18.2.1, aanhef en onder c, van de planregels opgenomen dat de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum volume (m3)".
1.4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
1.5. Bij besluit van 18 februari 2016 is alsnog een planregeling opgenomen voor de op het perceel [locatie 2] te Haaften vergunde woning. [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze over het nieuwe besluit te kennen gegeven dat hij zich met dit besluit kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] tegen dat besluit geacht worden te zijn ingetrokken.
1.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Het beroep van [appellant sub 2]
2. De Afdeling heeft in 5.4. van de tussenuitspraak overwogen dat de loods op het perceel [locatie 1] te Ophemert, met een oppervlakte van ongeveer 96 m2, met een vergunning voor "het bouwen van een opslag- en sorteerruimte voor fruit" legaal is gebouwd. De vergunning levert een gebruikstitel op voor het doel waarvoor deze is verleend. De Afdeling heeft vastgesteld dat de loods met de bestemming "Wonen" is bestemd als een bijgebouw bij de woning en niet in overeenstemming met de vergunning is bestemd. De raad heeft niet bezien of een uitzondering kan worden gemaakt op het uitgangspunt dat planologisch nieuwvestiging van een bedrijf in het buitengebied onwenselijk is, indien het bedrijfsgebouw weliswaar in het voorgaande plan niet als zodanig was bestemd, maar wel legaal is gebouwd. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het bouwwerk binnen de planperiode zal worden verwijderd.
Tevens heeft de Afdeling in 5.6. van de tussenuitspraak overwogen dat het gebruik van het perceel buiten de loods voor opslag van fruitkisten met de bestemming "Wonen" niet als zodanig is bestemd en meermalen onder het overgangsrecht is gebracht. Niet aannemelijk is echter geworden dat het gebruik van het perceel voor opslag binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het had op de weg van de raad gelegen om te onderzoeken of in dit geval, in aansluiting op een passende bestemming voor de loods, eveneens een passende bestemming voor de opslag mogelijk is, dan wel voor dit gebruik een uitsterfregeling op te nemen, aldus de tussenuitspraak.
2.1. Gelet op hetgeen in 5.4. en 5.6. van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 6 februari 2014, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" op het achterste deel van het perceel [locatie 1] te Ophemert en de oprit hiernaartoe, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2] tegen dat besluit is gegrond. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
2.2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad met betrekking tot het beroep van [appellant sub 2] opgedragen om alsnog onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de loods op het perceel [locatie 1] te Ophemert als zodanig te bestemmen alsmede naar de mogelijkheden voor een bestemmingsregeling voor de opslag op dit perceel, buiten de loods. De raad diende te bezien of het besluit van 6 februari 2014 in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in zoverre in stand kan blijven, dan wel diende voor dit gedeelte van het perceel het besluit te wijzigen of een nieuw besluit te nemen.
2.3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 18 februari 2016 het plandeel voor het perceel gewijzigd vastgesteld. Daarbij is op de verbeelding voor de achterste gronden van het woonperceel, ter hoogte van de loods, en de oprit naar deze gronden de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 81" opgenomen.
Ingevolge het gewijzigde artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 81" bestemd voor een bedrijf in de opslag van groente en fruit .
Voorts is artikel 18, lid 18.2.5, toegevoegd. Ingevolge deze bepaling mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 81" een bedrijfsloods/gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 96 m2, een goothoogte van maximaal 4 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m.
Verder is artikel 18, lid 18.4.6 toegevoegd. Ingevolge deze bepaling mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 81" gebruikt worden ten behoeve van de aan- en afvoer, het sorteren en de opslag van groente en fruit, waarvan maximaal 115 m2 ten behoeve van buitenopslag gebruikt mag worden direct ten zuiden en aansluitend aan de bedrijfsbebouwing.
2.4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2.5. Bij besluit van 18 februari 2016 is alsnog een bestemming voor de loods en het gebruik van het perceel buiten de loods voor de opslag van fruitkisten vastgesteld. [appellant sub 2] heeft in zijn zienswijze over het nieuwe besluit te kennen gegeven dat hij zich met dit besluit kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] tegen dat besluit geacht worden te zijn ingetrokken.
2.6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 3]
3. De Afdeling heeft in 8.7. van de tussenuitspraak overwogen dat niet valt in te zien waarom niet reeds bij de vaststelling van het plan is afgewogen in hoeverre binnen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en het bouwvlak voor het perceel [locatie 3] te Neerijnen, een regeling bij recht kon worden getroffen voor het bestaande legale gebruik van deze gronden voor een loonbedrijf, tot een maximum van 350 m2.
Voorts heeft de Afdeling in 8.8. van de tussenuitspraak overwogen dat voor zover [appellant sub 3] een grotere oppervlakte dan 350 m2 van de bebouwing gebruikt voor activiteiten ten behoeve van zijn loonbedrijf, het dossier onvoldoende gegevens bevat over de vraag of dit gebruik wordt beschermd door het overgangsrecht. Het besluit is in zoverre niet met de bij de voorbereiding daarvan te betrachten zorgvuldigheid tot stand gekomen, aldus de tussenuitspraak.
3.1. Gelet op hetgeen in 8.7. en 8.8. van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 6 februari 2014, voor zover voor het perceel [locatie 3] te Neerijnen, niet een regeling is opgenomen voor het gebruik van de bebouwing en/of de gronden voor nevenactiviteiten ten behoeve van een loonbedrijf, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 3] tegen dat besluit is gegrond. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
3.2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad in het beroep van [appellant sub 3] opgedragen om alsnog te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een regeling voor het gebruik van de bebouwing en/of de gronden aan de [locatie 3] te Neerijnen voor nevenactiviteiten ten behoeve van een loonbedrijf. Dit mede aan de hand van door [appellant sub 3] te verstrekken gegevens over de omvang van die activiteiten ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan uit 1997. De raad diende te bezien of het besluit van 6 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in zoverre in stand kan blijven, dan wel diende voor dit perceel het besluit te wijzigen of een nieuw besluit te nemen.
3.3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 18 februari 2016 het plandeel voor het perceel gewijzigd vastgesteld. De raad heeft naar aanleiding van door [appellant sub 3] aangeleverde stukken overwogen dat daarmee niet is aangetoond dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" in 1997 een oppervlakte groter dan 350 m2 in gebruik was voor zijn loonwerkactiviteiten die onder het overgangsrecht zouden zijn gebracht. Met inachtneming hiervan heeft de raad op de verbeelding voor het perceel [locatie 3] de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf 2" opgenomen en in de planregels artikel 3, lid 3.4.8, toegevoegd. Ingevolge deze bepaling mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf 2" een oppervlakte van niet meer dan 350 m2 gebruikt worden ten behoeve van activiteiten voor het loonbedrijf, uitsluitend binnen de bedrijfsgebouwen.
3.4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
3.5. Bij besluit van 18 februari 2016 is alsnog een regeling voor het gebruik van de bebouwing en/of de gronden aan de [locatie 3] te Neerijnen voor nevenactiviteiten ten behoeve van een loonbedrijf opgenomen. Voor zover [appellant sub 3] een grotere oppervlakte dan 350 m2 van de bebouwing gebruikt voor activiteiten ten behoeve van zijn loonbedrijf en dit gebruik bestemd wil zien komt het besluit van 18 februari 2016 niet tegemoet aan het beroep en wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit.
3.6. [appellant sub 3] heeft in zijn zienswijze over het besluit van 18 februari 2016 gesteld daarin te berusten behoudens de verwerking van dat besluit in het plan. Volgens [appellant sub 3] komt het besluit van de raad om in het plan een aanduiding "loonbedrijf" op te nemen niet overeen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf 2" op de verbeelding en met het op laatstgenoemde aanduiding betrekking hebbende artikel 3, lid 3.4.8, van de planregels. Bovendien is dit gebruik volgens [appellant sub 3] niet genoemd in de bestemmingsomschrijving in artikel 3, lid 3.1, van de planregels.
3.7. Op de verbeelding is aan het perceel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf 2" toegekend. Dat de bewoordingen van deze aanduiding op de verbeelding en in de planregels afwijken van de omschrijving daarvan in het raadsbesluit betekent niet dat het plandeel in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. In het raadsbesluit is besloten om "een" aanduiding voor het loonbedrijf van [appellant sub 3] op te nemen. Omdat aan een ander perceel in het plan reeds de aanduiding "loonbedrijf" was toegekend heeft de aanduiding voor het perceel van [appellant sub 3] de benaming "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf 2" gekregen. Het plan wijkt in zoverre niet af van het raadsbesluit.
3.8. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor een loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding "loonbedrijf" en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf 2";
Ingevolge lid 3.4.8 mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf 2" een oppervlakte van niet meer dan 350 m2 gebruikt worden ten behoeve van activiteiten voor het loonbedrijf, uitsluitend binnen de bedrijfsgebouwen.
Anders dan [appellant sub 3] stelt, is het gebruik van het perceel voor een loonbedrijf wel opgenomen in de bestemmingsomschrijving in artikel 3, lid 3.1, van de planregels. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
3.9. Gelet op het voorgaande is met het besluit van 18 februari 2016 voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. Het beroep tegen dat besluit is ongegrond.
3.10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Neerijnen van 6 februari 2014, kenmerk 2014-01-11971, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" is vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van 6 februari 2014, kenmerk 2014-01-11971, voor zover het betreft:
a. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 2] te Haaften;
b. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" op het achterste deel van het perceel [locatie 1] te Ophemert en de oprit hiernaartoe;
c. het niet opnemen van een regeling voor het perceel [locatie 3] te Neerijnen voor het gebruik van de bebouwing en/of de gronden voor nevenactiviteiten ten behoeve van een loonbedrijf;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Neerijnen van 18 februari 2016, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Neerijnen" is vastgesteld, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Neerijnen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Neerijnen tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Neerijnen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van:
€ 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 1], € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 2] en € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Van Diepenbeek
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
429.