ECLI:NL:RVS:2016:1564

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
201508852/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geregistreerde persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp). Het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk had op 29 april 2014 het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststond dat de geregistreerde gegevens feitelijk onjuist waren. De rechtbank Noord-Holland had deze afwijzing op 22 oktober 2015 bevestigd.

[Appellant], die in Nederland asiel heeft aangevraagd en een verblijfsvergunning heeft, verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens omdat hij genaturaliseerd wilde worden. Hij stelde dat zijn geregistreerde naam niet zijn echte naam was en dat hij bewijs had in de vorm van een nieuwe taskera, die hij had verkregen na getuigenissen van familieleden. Het college had echter geoordeeld dat de nieuwe taskera niet voldoende bewijs bood om de geregistreerde gegevens te wijzigen.

De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist waren. De rechtbank had terecht overwogen dat de nieuwe taskera niet onomstotelijk bewijs leverde voor de wijziging van de persoonsgegevens. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201508852/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Beverwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2015 in zaak nr. 15/1879 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn in de basisregistratie personen (hierna: brp) geregistreerde persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Altena-Staalenhoef, advocaat te Beverwijk en H.S. Sadeqai, tolk, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. appellant] is op 21 augustus 2000 in Nederland aangekomen en heeft toen asiel aangevraagd. Hij beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die geldt tot 2018. Hij heeft verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens, omdat hij genaturaliseerd wil worden tot Nederlander. Hij wil genaturaliseerd worden als [naam], omdat dat, naar hij stelt, zijn echte naam is.
2. [ appellant] is in de brp geregistreerd als [appellant], geboren op 00-00-1957 te Loman, Afghanistan, op basis van een taskera en een verklaring onder ede. Op 30 juli 2013 heeft [appellant] het college verzocht deze gegevens te wijzigen in [naam], geboren op 00-00-1958 te Khudaidad, Afghanistan. Daartoe heeft hij een nieuwe taskera overgelegd.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 29 april 2014 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat de in de brp over [appellant] geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn.
Oordeel Afdeling
3. [ appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn verzoek om wijziging van zijn persoonsgegevens in de brp terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat hij niet heeft betwist dat het college de door hem op 4 en 5 februari 2015 overgelegde stukken in zijn besluitvorming heeft meegenomen. Bovendien heeft het college deze informatie ongemotiveerd terzijde geschoven, aldus [appellant]. Verder voert [appellant] aan dat de nieuwe taskera is onderzocht op echtheid en dat hij zelf naar Afghanistan is gereisd om de nieuwe taskera te kunnen verkrijgen. De nieuwe taskera is volgens hem, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet alleen tot stand gekomen na een getuigenis van zijn oom, maar ook na getuigenissen van nog vijf andere familieleden die hebben verklaard dat hij [naam] is.
Ten slotte blijkt ook uit zijn Afghaanse paspoort dat de gegevens opgenomen op de nieuwe taskera juist zijn, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke tenslotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
3.2. De Afdeling stelt vast dat in het besluit van 13 maart 2015 staat dat het college kennis heeft genomen van een mailwisseling van 4 en 5 februari 2015 tussen de advocaat van [appellant] en een medewerker van de consulaire sectie van de Afghaanse ambassade. Daarin geeft de medewerker uitleg over taskera’s en beantwoordt hij vragen over de taskera van [appellant]. Hoewel in het besluit van 13 maart 2015 niet is opgenomen wat in de mailwisseling staat, vermeldt het besluit dat die mailwisseling het standpunt van het college niet heeft gewijzigd. Uit het besluit kan worden afgeleid dat volgens het college ook uit die informatie niet kan worden geconcludeerd dat onomstotelijk vaststaat dat de in de brp over [appellant] geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Daarom ziet de Afdeling in dit betoog van [appellant] geen aanleiding voor vernietiging van het besluit van 13 maart 2015.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:305) zal voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze gegevens onjuist zijn.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] met de overlegging van de nieuwe taskera niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de thans in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn.
Hierbij is van belang dat [appellant] in de brp is geregistreerd op grond van een taskera en op grond van een verklaring onder ede. Ook tijdens het eerste gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst op 21 augustus 2000 heeft hij de later in de brp geregistreerde persoonsgegevens opgegeven.
De thans in de brp opgenomen persoonsgegevens en het verzoek tot wijziging van de persoonsgegevens zijn beide gebaseerd op een taskera.
Een taskera is een document bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp. Voor de vraag welke rang een brondocument ingevolge dit artikel inneemt, is het, anders dan [appellant] aanvoert, niet relevant of het document is gelegaliseerd of dat een ander document is bijgevoegd, omdat dit artikel een dergelijk onderscheid niet maakt. Ook is daarvoor, gelet op artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp niet bepalend dat de nieuwe taskera, waarvoor [appellant] naar Afghanistan is gereisd, zoals hij stelt, is onderzocht op echtheid en tot stand is gekomen na getuigenissen van zijn oom en vijf andere familieleden. Ook de omstandigheid dat de nieuwe taskera door de Afghaanse ambassade in Den Haag is gelegaliseerd en is voorzien van stempels, leidt er gelet op artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp niet toe dat deze van een hogere rang is dan de oude taskera. Ten aanzien van het betoog dat met het op de nieuwe taskera gebaseerde Afghaanse paspoort is komen vast te staan dat de in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, wordt overwogen dat [appellant] met het overleggen daarvan niet heeft aangetoond dat de eerste verklaring onder ede en de eerste taskera onjuist zijn. Het door [appellant] overgelegde paspoort houdt hieromtrent immers niets in, maar vermeldt slechts gegevens van een zekere [naam], van wie [appellant] stelt dat hij die persoon is.
Ten slotte doet [appellant] tevergeefs een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1225, reeds omdat in die zaak uitsluitend om wijziging van de geboortedatum werd verzocht en niet, zoals hier het geval is, om het wijzigen van alle persoonsgegevens. Ook het beroep dat [appellant] doet op de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 mei 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:4242 baat hem niet, reeds omdat die uitspraak, waartegen geen hoger beroep bij de Afdeling is ingesteld, alleen geldt tussen de partijen in die zaak. De Afdeling is in deze zaak, die betrekking heeft op [appellant] en het college, niet gebonden aan hetgeen de rechtbank Limburg in een geschil tussen andere partijen heeft overwogen.
3.4. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen is overwogen onder 3.2. en 3.3., met juistheid overwogen dat het college het verzoek terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
280.