201509157/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 november 2015 in zaak nr. 15/2701 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Hoogezand-Sappemeer.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2015 heeft de burgemeester onder oplegging van een last onder bestuursdwang de sluiting bevolen van het café aan de [locatie] te Sappemeer.
Bij besluit van 1 juni 2015 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK rechtsbijstand en de burgemeester, vertegenwoordigd door G.J. Schoorstra-Boeijenga, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de burgemeester, zoals ter zitting door de voorzitter verzocht, aan de Afdeling en [appellante] toegestuurd de Dienstverleningsovereenkomst Gemeente Hoogezand-Sappemeer en Omgevingsdienst Groningen, het Collegebesluit Dienstverleningsovereenkomst (DVO), takenpakket, dekkingsoverzicht en mandatering Omgevingsdienst Groningen en het Besluit mandatering directeur van de Omgevingsdienst Groningen tot aanwijzen toezichthouders.
Bij brief van 20 mei 2016 heeft [appellante] daarop gereageerd.
De Afdeling heeft op 23 mei 2016 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] exploiteerde aan de [locatie] te Sappemeer een restaurant en café, genaamd [bedrijf]. Omdat het gebruik niet in overeenstemming was met het ter plaatse geldende bestemmingsplan werd de exploitatie gedoogd. Bij besluit van 11 februari 2015 heeft de burgemeester onder oplegging van een last onder bestuursdwang de sluiting bevolen van het café.
2. Aan de last heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat vanaf 18 december 2014 bij herhaling wet- en regelgeving niet is nageleefd, waardoor voortdurend overlast voor omwonenden optrad. Verder is tijdens een in de nacht van 30 op 31 januari 2015 gehouden controle door toezichthouders geconstateerd dat geen leidinggevende aanwezig was, dat geen leeftijdsaanduiding in het café aanwezig was, dat de heer [naam], die zich voordeed als eigenaar/leidinggevende, zich agressief gedroeg jegens de toezichthouders en dat geen horecavergunning werd getoond. Voorts heeft de burgemeester aan de last ten grondslag gelegd dat was verzuimd een (volledige) melding brandveilig gebruik in te dienen, dat is verzuimd een omgevingsvergunning aan te vragen voor verbouwingen en dat op vrijdagavonden het café geopend was tot na 03.00 uur. Ook heeft de burgemeester aan de last ten grondslag gelegd dat op 31 januari 2015 de begane grond van het pand aan de [locatie] in gebruik was als café, terwijl die ruimte als restaurant gebruikt diende te worden, en dat het maximale geluidsniveau ter plaatse ruim werd overschreden.
Ten slotte is aan de last ten grondslag gelegd dat in de nacht van 30 op 31 januari 2015 tussen 00.00 uur en 01.00 uur tijdens een zogenoemd piek-uur bier, fris en wijn werd aangeboden voor € 1,00.
Oordeel Afdeling
3. Tegen de uitspraak van de rechtbank voert [appellante] in hoger beroep drie beroepsgronden aan. [appellante] voert allereerst aan dat de rechtbank heeft miskend dat de last is gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs, nu de toezichthouders niet bevoegd waren op te treden. [appellante] heeft haar betoog uitvoerig toegelicht in haar brief van 20 mei 2016.
3.1. De toezichthouders waren tijdens hun controle op 31 januari 2015 in dienst van de Omgevingsdienst Groningen. Zij waren toen op grond van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Groningen bevoegd toezicht te houden ten behoeve van de gemeenten De Marne, Stadskanaal, Bellingwedde en Vlagtwedde, maar op dat moment nog niet voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de toezichthouders niettemin hun toezichtbevoegdheden op 31 januari 2015 gebruikten ter zake van voorschriften waartoe zij ten behoeve van de andere gemeenten bevoegd waren. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat geen reden bestaat hun bevindingen niet als bewijs in aanmerking te nemen. De bevindingen zijn in dit geval niet op een wijze verkregen die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van deze bevindingen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De burgemeester heeft die bevindingen dan ook aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Voor bewijsuitsluiting wegens gesteld onbevoegd handelen bestaat geen grond (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2000, ECLI:NL:RVS:2010:BL9655). Het betoog faalt.
4. [appellante] voert vervolgens aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet aan de last kon voldoen, omdat niet zij, maar uitsluitend de burgemeester bevoegd was het pand te verzegelen.
4.1. In het besluit van 11 februari 2015 staat: "U kunt aan de last voldoen door uiterlijk op 13 februari 2015 voor 12.00 uur het horecabedrijf te sluiten. Het dient voor publiek duidelijk zichtbaar te zijn dat het horecabedrijf voor publiek gesloten is. U kunt dit doen door middel van verzegeling en een aanduiding dat het horecabedrijf gesloten is".
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het enkele feit dat als toelichting in het besluit staat dat de sluiting kan plaatsvinden door verzegeling niet betekent dat [appellante] enkel uitvoering aan de last kon geven door het pand te verzegelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarvoor voldoende was dat [appellante] het pand voor het publiek zou sluiten.
Het betoog faalt.
5. [appellante] voert ten slotte aan dat de rechtbank heeft miskend dat het uitgevoerde geluidsonderzoek niet voldoet aan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.
5.1. Niet in geding is dat het geluidsonderzoek dat de toezichthouders in de nacht van 30 op 31 januari 2015 hebben verricht niet voldoet aan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Het betrof een indicatieve meting, uitgevoerd op de gevel van de buren, tussen 01.00 en 02.00, waaruit een geluidsbelasting van 53.3 dB(A) naar voren kwam, terwijl maximaal 40 dB(A) was toegestaan. De burgemeester mocht er bij zijn besluitvorming van uitgaan dat het maximaal toegestane geluidsniveau ter plaatse was overschreden en aldus geluidsoverlast optrad, gelet op deze indicatieve geluidsmeting. De Afdeling betrekt daarbij de omstandigheid dat de toezichthouders constateerden dat de DJ die die nacht werkte in het café van [appellante] op een afstand van ruim 100 meter nog woordelijk was te verstaan. Dit is door [appellante] niet gemotiveerd weersproken.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
280.