ECLI:NL:RVS:2016:1548

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
201603082/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 15 januari 2016. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 25 april 2016 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat ingevolge artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, er geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5 van de Vreemdelingenwet. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconcludeerd dat het door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk is, omdat het niet mogelijk is om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank in deze specifieke situatie.

Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De beslissing is genomen door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.

Uitspraak

201603082/1/V3.
Datum uitspraak: 27 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 april 2016 in zaak nr. 16/6726 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 april 2016 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5 van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 25 april 2016 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2016
347-759.