201504669/1/A3.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2015 in zaak nr. 14/5201 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2013 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellante] om wijziging van de achternaam van [dochter] afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2014 in zaaknr. 14/1482 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar beslist en dit ongegrond verklaard onder verbetering van de motivering van het besluit van 22 november 2013.
Bij uitspraak van 30 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. L.M. Mons, advocaat te Haarlem, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron en mr. L.C. van der Linden, beiden werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellante] is de moeder van [dochter]. [appellante] is gehuwd geweest met [partner]. De dochter is tijdens dit huwelijk op 1 april 2004 geboren. Blijkens een akte van naamskeuze is daarbij gekozen voor de geslachtsnaam [partner].
[appellante] heeft verzocht om wijziging van de achternaam van de dochter in [appellante].
De staatssecretaris heeft [partner] op de hoogte gesteld van het verzoek en gelegenheid gegeven om te reageren. In de reactie heeft [partner] laten weten bedenkingen tegen de verzochte wijziging van de achternaam te hebben en hiermee niet in te stemmen. De staatssecretaris heeft de aanvraag in eerste instantie afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) om dit verzoek voor toewijzing in aanmerking te doen komen nu [partner] als de andere ouder weigert in te stemmen en meer dan een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn met de dochter in gezinsverband heeft samengewoond.
1.1. In de uitspraak van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank overwogen dat [partner] geen juridisch ouder is van de dochter omdat deze niet uit haar is geboren en ook niet door haar is geadopteerd. De staatssecretaris heeft daardoor volgens de rechtbank ten onrechte aangenomen dat zich een situatie voordeed als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder d, van het Besluit, waarin een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2. In het nieuwe besluit van 11 november 2014 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat, nu [partner] niet is aan te merken als juridisch ouder artikel 3 van het Besluit in het geheel niet kan worden toegepast, nu dit artikel ziet op de situatie van ontbinding van een huwelijk met een andere ouder. Dit heeft als gevolg dat het Besluit niet voorziet in een mogelijkheid voor wijziging van de geslachtsnaam in de situatie van [appellante].
1.3. In de uitspraak van 30 april 2015 heeft de rechtbank hierover overwogen dat de staatssecretaris terecht het standpunt heeft ingenomen dat artikel 3 van het Besluit naar de letterlijke tekst geen grondslag biedt om het verzoek tot naamswijziging te honoreren. Analoge toepassing van deze bepaling in de situatie van [appellante], zoals door [appellante] is verzocht, acht de rechtbank niet aangewezen, omdat dan in strijd met de bepaling wordt beslist en de stabiliteit in het namenrecht met zich brengt dat een eerder gemaakte naamskeuze niet licht kan worden gewijzigd. Over de toepassing van artikel 6 van het Besluit heeft de rechtbank overwogen dat hiervoor niet de juiste stukken zijn overgelegd en dat de uitzondering die in geval van adoptie wordt gemaakt op de eis dat een verklaring van een onafhankelijke (gedrags)deskundige moet worden overgelegd om aan te tonen dat zich psychische hinder voordoet, in dit geval niet aan de orde is omdat de dochter niet is geadopteerd.
Artikel 3 van het Besluit
2. In hoger beroep voert [appellante] aan dat het Besluit wel voorziet in het wijzigen van de achternaam in het geval twee ouders na ontbinding van het huwelijk hiervoor kiezen. Het standpunt van de staatssecretaris komt er op neer dat twee ouders wel de achternaamskeuze van hun kind kunnen herzien na ontbinding van het huwelijk, maar één ouder niet. Volgens [appellante] bestaat voor dit onderscheid geen rechtvaardiging en levert dit standpunt rechtsongelijkheid op ten aanzien van lesbische stellen en hun kinderen. Hierbij wijst zij er op dat het tot 1 april 2014 niet mogelijk was voor een duo-moeder om een kind te erkennen en dat de duo-moeder tot die tijd ook niet automatisch juridisch ouder werd wanneer het kind werd geboren tijdens het huwelijk. Voor zover artikel 3 van het Besluit daarom naar de letterlijke tekst geen mogelijkheid zou bieden, dient dit artikel analoog te worden toegepast om een ongerechtvaardigd onderscheid tussen lesbische en hetero stellen te voorkomen.
2.1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met het tweede lid, van het Besluit wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder d wordt het verzoek afgewezen indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij:
(…)
3. verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd.
2.2. In haar uitspraak van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank vastgesteld dat [partner] niet als ouder als bedoeld in artikel 3 van het Besluit kan worden aangemerkt zodat dit het uitgangspunt is bij de beoordeling van het geschil.
Ter beoordeling is de vraag voorgelegd of de rechtbank in haar uitspraak van 30 april 2015 terecht tot het oordeel is gekomen dat het bepaalde in artikel 3 in het geval van [appellante] niet analoog kan worden toegepast om rechtsongelijkheid van lesbische relaties ten opzichte van hetero relaties te voorkomen nu de letterlijke tekst niet in die mogelijkheid lijkt te voorzien.
Vast staat dat [partner] ten tijde van de geboorte van de dochter niet automatisch ouder werd van de dochter en dat ook erkenning niet mogelijk was. Dit is inmiddels door de wetgever gewijzigd, zodat [partner] onder de huidige regelgeving wel ouder zou zijn geweest. Het niet analoog toepassen van artikel 3 van het Besluit in dit geval brengt met zich dat onderscheid wordt gemaakt tussen lesbische en hetero huwelijken, terwijl voor dit onderscheid geen objectieve rechtvaardiging aanwezig is. Van [partner] en [appellante] kon niet worden gevergd dat zij ouderschap hadden bewerkstelligd door de dochter door [partner] te laten adopteren. Zoals door de staatssecretaris ter zitting is erkend, vormt adoptie een hoge drempel en behoefden [partner] en [appellante], nu zij gezamenlijk gezag over de dochter hadden, op een mogelijke noodzaak hiertoe ook niet bedacht te zijn.
Analoge toepassing van artikel 3 van het Besluit brengt echter met zich dat, anders dan [appellante] voorstaat, ook het bepaalde in het vierde lid, onder d, van overeenkomstige toepassing is zodat aan het weigeren van instemming van [partner] betekenis toekomt. Het namenrecht brengt met zich dat een eerder gemaakte naamskeuze niet licht kan worden gewijzigd. Gelet op de ratio van artikel 3 van het Besluit is een wijziging alleen mogelijk onder de in dat artikel genoemde omstandigheden die neerkomen op het niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd van de minderjarige met de persoon wiens naam deze draagt. Dit houdt concreet in dat in het geval van een echtscheiding moet zijn voldaan aan de in het tweede lid genoemde verzorgingstermijn van vijf jaar en dat tevens, indien degene wiens naam de minderjarige draagt weigert in te stemmen met de wijziging, desondanks wijziging kan plaatsvinden indien de periode waarin deze in gezinsverband met de minderjarige heeft samengeleefd niet meer dan een vierde deel voorafgaande aan deze verzorgingstermijn bedraagt. Aan deze laatste eis is in dit geval niet voldaan.
Bij de berekening van deze periode is de staatssecretaris afgegaan op de gegevens zoals deze bij de basisregistratie personen bekend zijn. Uit deze gegevens blijkt dat [partner] tot 15 februari 2006 samen met [appellante] en de dochter op hetzelfde adres stond ingeschreven.
Hoewel [appellante] heeft gesteld dat [partner] al met ingang van 1 januari 2005 feitelijk niet meer op dit adres woonde, heeft zij de juistheid hiervan niet aangetoond, hetgeen volgens artikel 3, vierde lid, onder d vereist is. Hetgeen [appellante] heeft gesteld over de inschrijving van de zoon van [partner] op een school in Uithoorn is hiervoor onvoldoende nu zij dit niet met stukken heeft onderbouwd en [partner] in haar verklaring van 12 februari 2014 ten behoeve van de hoorzitting heeft verklaard dat haar zoon pas in 2006 voor het eerst deze school heeft bezocht.
Gelet op het voorgaande leidt analoge toepassing van artikel 3 van het Besluit niet tot het door [appellante] beoogde doel. De rechtbank is, zij het op andere gronden, terecht tot dit oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
Artikel 6 van het Besluit
3. [appellante] voert subsidiair in hoger beroep aan dat het voor de toepassing van artikel 6 van het Besluit niet altijd nodig is aan te tonen dat zich psychische hinder voordoet, bijvoorbeeld in het geval van adoptie. Volgens [appellante] is de situatie van de dochter vergelijkbaar met een adoptie en is de band in haar geval zelfs nog zwakker. [partner] is immers niet haar biologische moeder en evenmin haar juridische moeder. Er is in het geheel geen juridische band en ook feitelijk is er geen contact. Evenals bij een adoptie wil de dochter elementen van haar persoonlijke identiteit versterken door het verkrijgen van de naam van haar biologische moeder met wie zij ook samenleeft. [appellante] heeft voorts stukken overgelegd waaruit volgens haar volgt dat de dochter veel last heeft van het feit dat zij de naam [partner] draagt en dat zij onder behandeling staat van een kinderpsycholoog.
3.1. Ingevolge artikel 6 van het Besluit kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
Bij de beoordeling van aanvragen om geslachtsnaamswijziging waarin artikel 6 van het Besluit is ingeroepen, hanteert de staatssecretaris het beleid dat is neergelegd in de "Bijsluiter bij aanvragen om geslachtsnaamswijziging" (hierna: de Bijsluiter). Deze Bijsluiter bestaat uit een formulier dat dient te worden ingevuld indien een beroep wordt gedaan op artikel 6 van het Besluit. In de Bijsluiter wordt de ernstige schade van geestelijke en/of lichamelijke gezondheid aangeduid met het begrip ‘psychische hinder’. In de Bijlage bij de Bijsluiter (en op de Bijsluiter zelf) is vermeld dat psychische hinder in beginsel moet worden aangetoond door een schriftelijke verklaring van een onafhankelijke (gedrags)deskundige. Dit is een psychiater of psycholoog die in het zogeheten BIG-register als zodanig is geregistreerd en met wie de verzoeker geen zorgrelatie heeft (gehad). Deze deskundige moet aantonen hoe en met welke verschijnselen degene voor of door wie geslachtsnaamswijziging is gevraagd, lijdt onder de huidige geslachtsnaam en of wijziging van de geslachtsnaam ernstige lichamelijke of psychische klachten zal wegnemen of voorkomen. Het aantonen van psychische hinder bij (zeer) jonge kinderen is vrijwel onmogelijk, zo staat in de Bijlage.
In geval van misdrijf of adoptie is het in bepaalde omstandigheden niet nodig om het formulier te gebruiken om aan te tonen dat sprake is van psychische hinder.
3.2. [appellante] heeft geen gebruik gemaakt van de Bijsluiter en een door een onafhankelijke (gedrags)deskundige opgestelde verklaring ontbreekt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voldoen de door [appellante] overgelegde doorverwijzing van de huisarts naar een kinderpsycholoog en de verklaring van de leerkracht van de dochter niet aan deze eisen, reeds omdat deze personen in een zorgrelatie tot de dochter staan. Hierdoor was het voor de staatssecretaris niet mogelijk objectief vast te stellen of voldaan is aan de voorwaarde dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de dochter in ernstige mate zou schaden. Hierbij komt nog dat uit de toelichting op het beleid blijkt dat uiterste terughoudendheid moet worden betracht bij het overgaan tot naamswijziging op basis van artikel 6 van het Besluit als het gaat om een minderjarige, nu psychische hinder bij (zeer) jonge kinderen vrijwel niet is vast te stellen.
3.3. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de situatie waarin een verklaring van een onafhankelijke (gedrags)deskundige niet hoeft te worden overgelegd omdat de betrokkene is geadopteerd zich in dit geval niet voordoet, omdat de dochter niet is geadopteerd.
Het Besluit bevat de voorwaarden onder welke een verzoek om naamswijziging van een minderjarige voor toewijzing in aanmerking kan komen. Het bepaalde in artikel 6 van het Besluit is uitsluitend bedoeld voor de gevallen waarin de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de wijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden. Zoals blijkt uit de Bijsluiter, bevestigd in de brochure "Naamswijziging" van de Dienst Justis, gaat het bij de uitzondering die wordt gemaakt voor adoptie om een situatie waarin de psychische hinder ambtshalve kan worden vastgesteld, zodat een verklaring van een onafhankelijke (gedrags)deskundige niet nodig is. De staatssecretaris heeft terecht het standpunt ingenomen dat deze uitzondering restrictief dient te worden benaderd, zodat de rechtbank de toepassing van artikel 6 zonder verklaring van een onafhankelijke (gedrags)deskundige terecht beperkt heeft geacht tot het geval waarin de betrokkene daadwerkelijk is geadopteerd. Dit geldt te meer in het geval het gaat om een verzoek om naamswijziging voor een minderjarige.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
Verzoek om zelf in de zaak te voorzien
5. Voor zover [appellante] in hoger beroep verzoekt om het bepaalde in artikel 3 van het Besluit alsnog, zelf voorziend, toe te passen omdat de dochter inmiddels de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, overweegt de Afdeling dat hiervoor geen grond bestaat reeds nu het hoger beroep ongegrond is.
Bovendien houdt het voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3, vierde lid, onder d, van het Besluit niet in dat de staatssecretaris de verzochte naamswijziging zonder meer dient door te voeren, nu in dat geval eerst nog een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij alle betrokken belangen dienen te worden afgewogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013, in zaaknr. 201201620/1/A3 www.raadvanstate.nl).
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
317.