ECLI:NL:RVS:2016:1479

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
201504938/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor bouw carport en schutting in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 23 april 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de omgevingsvergunning die op 6 augustus 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Berkelland is verleend aan [vergunninghouder] voor de bouw van een carport en een schutting op het perceel [locatie 1] te Neede. De vergunning is verleend voor activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning terecht had verleend, maar [appellant] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 april 2016 behandeld. [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door S.A. van der Spek. [vergunninghouder] was ook aanwezig, bijgestaan door mr. J.B. Groothuis. De Afdeling heeft overwogen dat het bouwplan, met name de schutting, in strijd is met de bestemmingsplanregels, maar dat het college op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijkingen heeft toegestaan. De Afdeling concludeert dat de belangenafweging door het college voldoende is geweest en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vergunning kon worden verleend.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 juni 2016.

Uitspraak

201504938/1/A1.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Neede, gemeente Berkelland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2015 in zaak nr. 15/834 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft het college [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan, ten behoeve van de bouw van een carport en een schutting op het perceel [locatie 1] te Neede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 6 augustus 2014 in stand gelaten, onder aanpassing van de motivering daarvan.
Bij mondelinge uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.B. Groothuis, gehoord.
Overwegingen
1. Het project waarvoor de omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] is verleend, bestaat uit de bouw van een carport die tegen de grens tussen de percelen van [vergunninghouder] en [appellant] wordt gesitueerd, alsmede het oprichten van een schutting, waarmee [vergunninghouder] zijn perceel van het perceel van [appellant], van de openbare weg, en delen van zijn perceel zelf afscheidt. De percelen van [appellant], [locatie 2], en [vergunninghouder] grenzen aan elkaar, maar de woningen hebben het adres aan verschillende straten. Het perceel van [vergunninghouder] is gelegen op de hoek van het Rapenburg en de Kalanderstraat. Het perceel van [appellant] bevindt zich aan de Kalanderstraat.
[appellant] kan zich niet verenigen met het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwplan.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…);
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…);
(…).
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
(…).
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan
"Neede, Centrum 2011" rusten op het perceel de bestemmingen "Tuin" en "Wonen".
Ingevolge artikel 17.1 van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuin, behorende bij de op de aanwezige gronden gelegen gebouwen;
b. (…);
met daarbij behorende:
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. (…).
Ingevolge artikel 17.2 mogen op de voor "Tuin" aangewezen gronden alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ingevolge artikel 17.2.2 geldt voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 19.1 zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
(…);
g. gebouwen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
(…).
Ingevolge artikel 29.1.1 kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van:
(…);
g. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter worden gebouwd;
(…).
Ingevolge artikel 29.1.2 kan een in 29.1.1 genoemde omgevingsvergunning slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie (in de omgeving);
c. de parkeersituatie;
d. de milieusituatie;
e. de verkeersveiligheid;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
g. de sociale veiligheid;
h. de externe veiligheid.
3. Het bouwplan is, voor zover het de schutting betreft, in strijd met artikel 17.2.2 van de bestemmingsplanregels, nu deze grotendeels in de bestemming "Tuin" ligt en 2 m hoog is, terwijl aldaar een hoogte van 1 m is toegestaan. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 29.1.1, onder g, en artikel 29.1.2 van de planregels, afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de schutting toegestaan.
4. Het college heeft aan het besluit onder meer een stedenbouwkundig advies, dat deel uitmaakt van het "Toetsformulier VRO Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling" van 18 juli 2014, ten grondslag gelegd. Op grond van dit advies dient de schutting, voor zover deze zich bevindt op de bestemming "Tuin" voor (minimaal) 50% uit open delen of groene beplanting te bestaan.
De gemachtigde van [appellant] heeft ter zitting van de Afdeling vermeld dat het geschil zich beperkt tot de uitvoering van de schutting.
5. Bij het besluit van 6 augustus 2014 behoren twee bouwtekeningen. Het betreft een tekening van 28 juni 2014 van de carport, en een tekening 28 juni 2014, zoals gewijzigd op 2 augustus 2014, met betrekking tot de schutting. De tekening met betrekking tot de schutting is met als datum 11 december 2014 bij het besluit op bezwaar opnieuw gewijzigd. Deze aanvulling was nodig, naar aanleiding van een opmerking van de Commissie voor bezwaarschriften in haar advies van 10 november 2014 dat geen tekening bij het besluit was gevoegd waarop zichtbaar was hoe de schutting zou worden uitgevoerd, zodat evenmin zichtbaar was of dit ‘halfopen’ zou zijn, hetgeen een stedenbouwkundige voorwaarde vormde om de omgevingsvergunning te verlenen.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bij het besluit op bezwaar behorende tekening van 11 december 2014 voldoende duidelijk weergeeft dat de schutting voor minimaal 50% met open delen of groene beplanting zal worden uitgevoerd. Hij verwijst daartoe naar de door hem bij het hoger beroep gevoegde foto’s van de feitelijke situatie ter plaatse, waaruit blijkt dat van gedeeltelijke openheid van de schutting in het geheel geen sprake is. De bij het besluit op bezwaar behorende tekening heeft hem verder niet op tijd bereikt, aldus [appellant], omdat die tekening naar hij stelt niet bij het aan hem toegezonden besluit op bezwaar was gevoegd.
6.1. De schutting moet worden uitgevoerd conform de bij het besluit op bezwaar behorende tekening van 11 december 2014. Deze tekening geeft, in overeenstemming met de tekst van het besluit van 6 augustus 2014, de uitvoering van de schutting weer, in die zin dat daaruit blijkt hoe de schutting op de verschillende gedeelten daarvan moet worden uitgevoerd.
Dit betreft voor zover gelegen op de bestemming "Tuin", voor de helft een gesloten systeem en voor de andere helft een open systeem, dat wordt gevormd door delen die een gazen hekwerk vormen. Blijkens het besluit staat de vergunde halfopen uitvoering er niet aan in de weg dat de open gedeelten worden voorzien van dichte groene beplanting.
Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tekening van 11 december 2014 voldoende duidelijk weergeeft dat de schutting voor minimaal 50% met open delen of groene beplanting zal worden uitgevoerd, mist daarom feitelijke grondslag.
Voor zover [appellant] stelt dat de schutting feitelijk niet voldoet aan hetgeen is vergund, overweegt de Afdeling dat in deze procedure de vergunning ter beoordeling voorligt. Indien naar [appellant] stelt de feitelijke situatie niet voldoet aan hetgeen is vergund, kan [appellant] het college om handhavend optreden verzoeken.
6.2. Wat betreft het betoog dat de tekening van 11 december 2014 niet direct met het besluit op bezwaar aan [appellant] zou zijn toegestuurd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] daardoor niet in zijn belangen is geschaad. [appellant] heeft in de beroepsprocedure nog voldoende gelegenheid gehad om op die tekening te reageren. Bovendien had hij na ontvangst van het besluit op bezwaar bij het college om toezending van die tekening kunnen verzoeken, nu zowel in het besluit, als in het bijbehorende advies van de Commissie bezwaarschriften aan de bedoelde nieuwe tekening wordt gerefereerd.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt voorts dat de belangenafweging als bedoeld in artikel 29.1.2 van de planregels niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. Volgens hem is niet, dan wel niet op juiste wijze aan de voorwaarden in artikel 29.1.2 getoetst en zijn ook overigens bij de besluitvorming zijn belangen onvoldoende betrokken door het college.
7.1. Het college heeft zich bij het nemen van het besluit van 6 augustus 2014 mede gebaseerd op het eerdergenoemde stedenbouwkundig advies. Uit dit advies volgt dat rekening is gehouden met het straat- en het bebouwingsbeeld ter plaatse en met de woonsituatie in de omgeving. De grotendeels halfopen of groene schutting is voorgeschreven, zowel om tegemoet te komen aan [vergunninghouder] die privacy wenst, als aan de omgeving. Daarom wordt in een schutting voorzien die het groene en onbebouwde straatbeeld niet verstoort.
In de besluiten van 6 augustus 2014 en 14 januari 2015 heeft het college verder vermeld dat de verkeersveiligheid door het bouwplan niet wordt aangetast, dat de overige voorwaarden in artikel 29.1.2 in de onderhavige situatie niet relevant zijn, er ook voorts geen ruimtelijk relevante redenen zijn om niet aan het bouwplan mee te werken en dat belangen van derden naar de mening van het college niet onevenredig worden geschaad.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de betrokken belangen aldus voldoende heeft afgewogen. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht, die grond geven voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank op dit punt.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
641.