201507660/1/A2.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 september 2015 in zaak nr. 15/1349 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen uitstel van betaling verleend aan [appellant] en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat hij met ingang van 30 januari 2015 € 116,00 per maand terugbetaalt.
Bij besluit van 15 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, doch de ingangsdatum van de betalingsregeling gewijzigd naar 30 april 2015.
Bij uitspraak van 4 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Op 5 november 2014 heeft [appellant], naar aanleiding van de terugvordering van een bedrag van in totaal € 2.762,00 aan ten onrechte over 2012 en 2013 verstrekte voorschotten huurtoeslag, een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend. Bij besluit van 12 december 2014, gehandhaafd bij besluit van 15 maart 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen. Volgens de dienst is het ontstaan van de terugvordering te wijten aan opzet of grove schuld van hem of zijn partner, omdat [appellant] het toetsingsinkomen van zijn medebewoner niet heeft doorgegeven dan wel gewijzigd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] vervolgens op basis van artikel 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad) uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat hij de terugvordering in 24 gelijke maandelijkse termijnen gaat voldoen.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij de door de Belastingdienst/Toeslagen vastgestelde betalingsregeling niet kan voldoen. Hij moet naast de terugbetaling van de onterecht ontvangen voorschotten huurtoeslag ook voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2010 € 25,00 per maand terugbetalen. Zijn vriendin ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en zekerheid en betaalt de terugvordering van de huurtoeslag over 2014 in maandelijkse termijnen van € 85,00 terug. Gelet hierop is het voor hem moeilijk om rond te komen, aldus [appellant].
2.1. Het uitgangspunt in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is dat de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zes weken moet terugbetalen (artikelen 26 en 28). In artikel 31 van de Awir wordt de mogelijkheid gegeven om nadere regels te stellen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Hiervan is gebruik gemaakt in artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir. De mogelijkheid tot het treffen van een persoonlijke betalingsregeling is volgens het zesde lid van deze bepaling echter niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. In een zodanig geval staat alleen de regeling van artikel 79.8a van de Leidraad nog open voor een belanghebbende en kan de Belastingdienst/Toeslagen onder omstandigheden een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden toestaan, waarbij de volledige schuld dient te worden voldaan.
2.2. Niet in geschil is dat het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld van [appellant] of zijn partner. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om een persoonlijke betalingsregeling terecht heeft afgewezen.
2.3. De vertegenwoordiger van de Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting overigens wel toegezegd dat de 24 maandelijkse termijnen waarin [appellant] op grond van het bij besluit van 15 maart 2015 verleende uitstel van betaling de terugvordering dient te voldoen, zullen ingaan op het moment dat uitspraak is gedaan op dit hoger beroep.
Conclusie
3. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
480-809.