201508349/2/A2.
Datum beslissing: 12 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], [gemeente],
verzoeker,
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van mr. J. Kramer (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 201508349/1/A2.
Procesverloop
Bij brief van 30 april 2016 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de staatsraad.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft [verzoeker] op 9 mei 2016 over het wrakingsverzoek gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. [verzoeker] heeft verzocht om wraking van de staatsraad, omdat die de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Tijdens de behandeling van zaak nr. 201508349/1/A2 ter zitting op 29 april 2016 heeft de staatsraad hem meermalen dezelfde vraag gesteld. Daaruit volgt dat de staatsraad zich reeds voor de zitting een oordeel heeft gevormd over de zaak, aldus [verzoeker]. Hij heeft op die vraag telkens hetzelfde antwoord gegeven en gewezen op een brief die in het dossier zat en op verzoek van de staatsraad die brief ook getoond. De staatsraad reageerde met de opmerking dat hij tegen die brief bezwaar had kunnen maken, want die brief was volgens de staatsraad een besluit. Hem werd geen gelegenheid geboden daarop te reageren. Volgens [verzoeker] beoogde de staatsraad hem blijkbaar in de positie te brengen dat hij geen antwoord kon geven op diens vragen om hem vervolgens te dwingen diens vooraf ingenomen oordeel te bevestigen. Verder volgt de schijn van vooringenomenheid uit de omstandigheid dat de staatsraad de griffier ter zitting de gelegenheid gaf een inhoudelijke vraag te stellen. Het is een griffier wel toegestaan vragen te stellen van administratieve aard, maar door het stellen van inhoudelijke vragen kan de staatsraad worden beïnvloed, aldus [verzoeker].
2.1. Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een staatsraad in een door hem behandelde zaak jegens een belanghebbende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende ter zake bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het enkele subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.
Het is aan de [verzoeker] om aannemelijk te maken dat zich de hiervoor bedoelde omstandigheden voordoen.
2.2. Uit de omstandigheid dat de staatsraad meermalen dezelfde vraag heeft gesteld kan geen (schijn van) vooringenomenheid van de staatsraad worden afgeleid. Met het meermalen stellen van de desbetreffende vraag probeerde de staatsraad kennelijk duidelijkheid te krijgen over een door hem bij de voorbereiding van de zaak voor de zitting relevant geacht onderdeel van de zaak. De staatsraad heeft met het stellen van die vraag [verzoeker] in de gelegenheid gesteld diens standpunt daarover te geven.
Ook uit de omstandigheid dat de staatsraad de griffier de gelegenheid heeft gegeven een inhoudelijke vraag te stellen kan geen (schijn van) vooringenomenheid van de staatsraad worden afgeleid. Bij de behandeling van een zaak wordt de staatsraad ondersteund door een griffier. De beslissingen in een zaak zijn evenwel voorbehouden aan de staatsraad. Hier komt bij dat het stellen van vragen bedoeld is om meer duidelijkheid te krijgen van partijen over hun standpunten in een bepaalde zaak en daarmee nog geen oordeel in de zaak is gegeven. Dat een griffier inhoudelijke vragen stelt, maakt daarom niet dat de objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de staatsraad niet in onpartijdigheid zijn oordeel in de zaak zal vormen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2016
622.