ECLI:NL:RVS:2016:1368

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201602398/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom wegens gebruik van gronden in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster], die woont in Loosdrecht, gemeente Wijdemeren. Het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren had op 15 april 2014 aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd wegens het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan op haar perceel. Dit besluit werd door het college op 23 september 2014 gehandhaafd, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van [verzoekster] op 24 februari 2016 gegrond en vernietigde een deel van het besluit. Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 21 april 2016. Tijdens de zitting waren zowel [verzoekster] als vertegenwoordigers van het college aanwezig, evenals enkele omwonenden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat het gebruik van het agrarische perceel en het woonperceel door [verzoekster] in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de activiteiten van [verzoekster], waaronder het fokken van pony’s en het geven van paardrijlessen, niet konden worden aangemerkt als een grondgebonden veehouderijbedrijf, zoals vereist door het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de last onder dwangsom van het college in stand bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder agrarische activiteiten zijn toegestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de activiteiten van [verzoekster] niet in overeenstemming waren met de bestemmingsplannen en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

Uitspraak

201602398/2/A1.
Datum uitspraak: 10 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2016 in zaak nr. 14/6474 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2014 heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd onder meer wegens het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan op het perceel [locatie] te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren.
Bij besluit van 23 september 2014 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2016 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2014 gedeeltelijk vernietigd, het vernietigde gedeelte van dat besluit geherformuleerd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2014, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. R. Visser, en het college, vertegenwoordigd door drs. D.W.L.J. Cramers en mr. J. van den Puttelaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting een aantal omwonenden, van wie [partij A] en [partij B] zijn verschenen, vertegenwoordigd door mr. F.B. van Schendel, advocaat te IJsselstein, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij het besluit van 15 april 2014 heeft het college onder meer het gebruik dat [verzoekster] maakt van haar perceel [locatie] in strijd geacht met het geldende bestemmingsplan en haar gelast de bedrijfsactiviteiten te beëindigen en beëindigd te houden. De begunstigingstermijn, die hangende het beroep is verlengd, loopt op 3 juni 2016 af. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar wat betreft deze last in stand gelaten.
3. Het verzoek om voorlopige voorziening is erop gericht te bewerkstelligen dat het besluit van 23 september 2014, voor zover deze ziet op de bij het besluit van 15 april 2014 gehandhaafde last betreffende beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, wordt geschorst tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
Overtreding
4. [verzoekster] is eigenaar van het perceel [locatie]. Op haar perceel woont zij en oefent zij onder de naam "Shetlanderij de Sijphoeve" activiteiten uit. De woning staat ten opzichte van de openbare weg op het voorste gedeelte van het perceel.
Het ten opzichte van de openbare weg gelegen voorste gedeelte van het perceel heeft ingevolge het ten tijde hier van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Loosdrecht, landelijk gebied Noordoost" de bestemming "Woondoeleinden (W-1)" (hierna: het woonperceel). Op het achterste gedeelte van het perceel rust de bestemming "Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden (A)" (hierna: het agrarische perceel).
5. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planregels van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor "Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden (A)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf;
(...)
met daaraan ondergeschikt:
h. de volgende niet-agrarische nevenfuncties met een oppervlak van maximaal 300 m² per bouwvlak:
- paardrijactiviteiten, waarbij een buitenrijbaan uitsluitend is toegestaan binnen de bouwvlakken en het oppervlak maximaal 20x40 m mag bedragen;
(...)
i. recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden (W)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
(...)
met daaraan ondergeschikt:
d. agrarische nevenactiviteiten bij wijze van hobby met een oppervlak van maximaal 300 m² per bouwvlak.
Ingevolge artikel 1, onder I, van de begripsbepalingen van het bestemmingsplan wordt verstaan onder:
5. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf: een dienstverlenend beroep dan wel een kleinschalig bedrijf, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
(...)
7. agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens wordt verstaan een paardenfokkerij.
k. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijactiviteiten, paardrijschool en manege.
(...)
8. agrarische activiteiten bij wijze van hobby: agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.
(...)
63. paardrijactiviteiten: het houden van paarden en pony’s ten behoeve van verhuur en eigen gebruik alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony’s te stallen en te weiden; onder paardrijactiviteiten worden geen paardrijscholen en maneges verstaan.
(...)
74. recreatief medegebruik: extensieve, verspreide dagrecreatie.
6. [verzoekster] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bedrijfsactiviteiten op beide gedeelten van het perceel in strijd zijn met het bestemmingsplan. Daartoe voert zij - kort weergegeven - aan dat zij hoofdzakelijk pony’s fokt, zodat het gebruik van de gronden is aan te merken als gebruik ten behoeve van een grondgebonden veehouderijbedrijf. De overige activiteiten die zij verricht, zijn daaraan ondergeschikt en te beschouwen als paardrijactiviteiten en recreatief medegebruik en op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder h en i, van de planregels toegestaan, aldus [verzoekster]. Daarbij wijst zij erop dat het bestemmingsplan niet de eis stelt dat een grondgeboden veehouderijbedrijf reëel of volwaardig dient te zijn.
Op het woonperceel worden wat betreft haar bedrijfsactiviteiten uitsluitend administratieve werkzaamheden verricht, aldus [verzoekster], hetgeen kan worden beschouwd als werkzaamheden die gelijk te stellen zijn met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
6.1. Op het agrarische perceel is ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planregels een grondgebonden veehouderijbedrijf toegestaan.
Het begrip "grondgebonden veehouderijbedrijf" is in de planregels niet omschreven. In artikel 1, onder I, onderdeel 7, staat het begrip "grondgebonden veehouderij" wel omschreven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voor de uitleg van "grondgebonden veehouderijbedrijf" in redelijkheid aansluiting bij deze omschrijving heeft kunnen zoeken. Omdat ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, een grondgebonden veehouderijbedrijf is toegestaan, heeft het college er daarnaast van mogen uitgaan dat het wat betreft de veehouderij-activiteiten moet gaan om bedrijfsmatige activiteiten. Dit betekent dat het moet gaan om een reëel agrarisch bedrijf.
Vast staat dat [verzoekster] op het agrarische perceel ongeveer 30 pony’s houdt en dat op het agrarische perceel kinderfeestjes gegeven. Met de pony’s worden (heide)ritten gehouden. Verder komt uit de stukken, waaronder foto’s, naar voren dat er, gemiddeld per jaar, een paar maal per week paardrijlessen worden gegeven aan groepen kinderen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het gebruik van het agrarisch perceel niet te beschouwen als gebruik ten behoeve van een grondgebonden veehouderijbedrijf. Daartoe wordt als volgt overwogen. [verzoekster] heeft in beroep gesteld dat het fokken van pony’s ondergeschikt is aan de ponyrijactiviteiten en (overige) recreatieve activiteiten. Onweersproken is de stelling van het college dat hooguit slechts enkele veulens per jaar worden geboren. Mede gezien de geringe schaal waarop fokactiviteiten plaatsvinden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ponyrijactiviteiten en de recreatieve activiteiten in hoofdzaak de bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] vormen. [verzoekster] heeft thans weliswaar gesteld dat het fokken van pony’s de hoofdactiviteit van haar bedrijf vormt, maar zij heeft dit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft haar stellingen niet met stukken onderbouwd, terwijl het op haar weg ligt om de aard en omvang van het door haar gestelde gebruik inzichtelijk te maken. [verzoekster] wordt voorts niet gevolgd in haar stelling dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de waarde die haar bedrijf in het economische verkeer vertegenwoordigt, reeds nu haar bedrijfsactiviteiten niet zijn te beschouwen als een grondgebonden veehouderijbedrijf.
6.2. Op het woonperceel zijn ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planregels woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan, met daaraan ondergeschikt agrarische nevenactiviteiten bij wijze van hobby. Op het woonperceel staat de woning die, naar niet in geschil is, tevens wordt gebruikt voor de bedrijfsadministratie. Het woonperceel wordt daarnaast gebruikt voor de opslag van enkele bedrijfsattributen en voor het voeren van pony’s. Ook worden rijtuigen opgeslagen. Tevens wordt het woonperceel door bezoekers van het bedrijf gebruikt om te parkeren en om het agrarische perceel te bereiken. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen deze activiteiten niet als een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf worden aangemerkt, nu deze activiteiten niet uitsluitend in de woning worden uitgeoefend en daarnaast de ruimtelijke uitwerking of uitstraling daarvan niet in overeenstemming kan worden geacht met die van de woonfunctie.
6.3. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich bij het besluit van 23 september 2014 met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het agrarische perceel en het woonperceel ten behoeve van bedrijfsactiviteiten onder de naam "Shetlanderij de Sijphoeve" in strijd is met het bestemmingsplan. Het college was derhalve naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd handhavend op te treden en een last onder dwangsom op te leggen.
Het betoog faalt.
Omvang last
7. Het college heeft bij het besluit van 23 september 2014 gespecificeerd welke activiteiten onder de reikwijdte van de opgelegde last tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten vallen:
- het geven van paardrijlessen;
- het organiseren van (heide)ritten met pony’s;
- het organiseren van kinderfeestjes en schoolfeestjes met ponyrijden;
- de verhuur van huifkarren;
- het organiseren van ponykampen;
- het hebben van een kinderboerderij en activiteiten die daarbij horen, waaronder het verzorgen van de pony’s;
- het verhuren van kano’s, ook als dit onderdeel is van een kinderfeestje;
- het verhuren van pony’s;
- het fokken van pony’s;
- het verkopen van paardenmelk.
8. [verzoekster] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de last tot beëindiging en het beëindigd houden van haar bedrijfsactiviteiten verder strekt dan nodig is om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het agrarische perceel en het woonperceel te beëindigen, nu de last ook omvat activiteiten te beëindigen die op zichzelf bezien niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens [verzoekster] past het fokken van pony’s binnen de bestemming "Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden (A)", omdat dit valt onder een grondgebonden veehouderijbedrijf. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is voor het antwoord op de vraag of het fokken van pony’s is toegestaan niet relevant op welke schaal het fokken plaatsvindt, aldus [verzoekster]. Volgens haar is het verder niet in strijd met het bestemmingsplan om pony’s te verzorgen. Het verhuren van pony’s ten behoeve van heideritten, kinderfeestjes en ponykampen is volgens haar evenmin in strijd met het bestemmingsplan als deze activiteiten niet op haar perceel, maar elders plaatsvinden. Ook het verkopen van paardenmelk past volgens haar binnen het bestemmingsplan.
9. Nu [verzoekster], als hiervoor onder 6.1 is overwogen, ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit op de gronden met agrarische bestemming geen grondgebonden veehouderijbedrijf uitoefent, zijn haar bedrijfsactiviteiten naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toegestaan en is haar derhalve terecht gelast die activiteiten te beëindigen en beëindigd te houden. De door [verzoekster] gestelde omstandigheid dat een paardenfokkerijbedrijf ter plaatse wel is toegestaan, maakt niet dat het fokken van pony’s in de schaal waarop dat plaatsvindt, in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Zoals onder 6.1. is overwogen vindt het fokken niet op zodanige schaal plaats dat het gaat om een grondgebonden veehouderijbedrijf.
Nu ter plaatse geen grondgebonden veehouderijbedrijf als hoofdactiviteit wordt uitgeoefend, zijn de overige bedrijfsactiviteiten als omschreven onder 7., ook als deze al zouden kunnen worden aangemerkt als paardrijactiviteiten en recreatief medegebruik als bedoeld in artikel 1 van het bestemmingsplan, niet toegestaan. Deze activiteiten kunnen immers niet als ondergeschikt worden aangemerkt, nu zij niet plaatsvinden naast een hoofdactiviteit.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de last terecht het verhuren van de pony’s ten behoeve van heideritten, kinderfeestjes en ponykampen, het verzorgen van pony’s en het verkopen van paardenmelk omvat. Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de aan [verzoekster] opgelegde last met betrekking tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten te verstrekkend is.
Duidelijkheid last
10. [verzoekster] betoogt dat de last onduidelijk is voor zover daaronder valt het hebben van een kinderboerderij en activiteiten die daarbij horen, waaronder het verzorgen van de pony’s.
10.1. [verzoekster] heeft in beroep uiteengezet dat haar bedrijfsactiviteiten onder meer bestaan uit het, al dan niet in het kader van een kinderfeestje, door kinderen laten verzorgen van en knuffelen met dieren en het geven van natuur- en milieueducatie aan kinderen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende duidelijk dat de last wat betreft het hebben van een kinderboerderij en bijbehorende activiteiten inhoudt dat deze activiteiten worden beëindigd en beëindigd gehouden.
Het betoog faalt.
Kano’s
11. Nu [verzoekster] ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij inmiddels kano’s van het agrarische perceel heeft verwijderd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in te gaan op de vraag of bij het bij de rechtbank bestreden besluit terecht is gelast de opslag en verhuur van kano’s te beëindigen en beëindigd te houden.
Slotoverwegingen
12. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2016
163-784.