ECLI:NL:RVS:2016:1343

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201503655/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen en bewijsvoering door appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 24 maart 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 23 januari 2014 werd het voorschot op nihil gesteld, omdat [appellante] geen kosten van kinderopvang zou hebben aangetoond. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten, ondanks dat zij betalingsbewijzen had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de kinderopvang niet had plaatsgevonden via een geregistreerd gastouderbureau, wat een voorwaarde is voor het recht op kinderopvangtoeslag.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank haar pleitnotitie niet heeft meegewogen en dat er onjuistheden in het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen staan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 december 2015 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het aan [appellante] is om aan te tonen dat zij recht heeft op de toeslag en dat zij niet heeft aangetoond wat de hoogte van de gemaakte kosten was. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag op nihil heeft gesteld. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201503655/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2015 in zaak nr. 14/5720 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] voor het jaar 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2015, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] voor de opvang van haar dochter bij een gastouder een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 12.668,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 23 januari 2014 het voorschot op nihil gesteld, omdat [appellante] geen kosten van kinderopvang zou hebben gehad en omdat de betalingen aan de gastouder niet zijn gedaan door tussenkomst van een gastouderbureau.
De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond wat de kosten van kinderopvang zijn geweest en dat zij zelf kosten heeft gemaakt, omdat zij geen jaaropgave en facturen met betrekking tot de kosten heeft overgelegd. Weliswaar heeft [appellante] betalingsbewijzen overgelegd, maar niet tot het bedrag dat zij stelt te hebben betaald, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft ten overvloede overwogen dat is gebleken dat de kinderopvang niet heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een
gastouderbureau en ook om die reden geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft nagelaten om de door haar ter zitting overgelegde pleitnotitie bij haar oordeel te betrekken. Voorts is de rechtbank er volgens [appellante] aan voorbij gegaan dat in het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte is vermeld dat de dienst op het verzoek van 13 mei 2014 om een jaaropgave op te sturen geen reactie heeft ontvangen, aangezien zij op 28 mei 2014 bewijsstukken aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzonden.
2.1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de voordien geldende Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5 van de Wkkp heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2013:BQ8833), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het vorenstaande betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid. Bij brief van 28 mei 2014 heeft [appellante] onder meer uitdraaien van bankafschriften overgelegd. Anders dan [appellante] betoogt, kan uit de aangevallen uitspraak niet worden afgeleid dat de rechtbank deze stukken niet bij haar oordeel heeft betrokken. De rechtbank heeft evenwel terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond wat de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang is geweest. Daarbij is van belang dat [appellante] weliswaar twee facturen heeft overgelegd van ieder € 508,00, maar daarop is vermeld dat deze betrekking hebben op administratiekosten. Hieruit kan derhalve niet worden afgeleid dat het om kosten van kinderopvang gaat. [appellante] heeft voorts geen jaaropgave of facturen overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de totale kosten van kinderopvang waren. De door [appellante] overgelegde bankafschriften, waaruit valt af te leiden dat zij de voorschotten die zij van de Belastingdienst/Toeslagen ontving, heeft betaald aan de gastouder, zijn in dit verband niet relevant, omdat uit die betalingen niet blijkt dat er kosten voor kinderopvang zijn gemaakt en derhalve ook niet de hoogte van die kosten. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag terecht op nihil heeft gesteld.
2.3. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd, en dat zich bovendien richt tegen de ten overvloede gedane overweging van de rechtbank dat de kinderopvang niet heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een gastouderbureau, behoeft geen bespreking.
2.4. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
362/502.