ECLI:NL:RVS:2016:1340

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201507628/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2016 uitspraak gedaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 29 juni 2015 besloten om bestuursdwang toe te passen omdat [appellante] op 23 juni 2015 in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Het college stelde dat een deel van de kosten (€ 126,00) voor rekening van [appellante] zou komen.

[Appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 18 september 2015 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 5 april 2016 heeft het college zich verdedigd, waarbij het werd vertegenwoordigd door H. Rosema. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak.

De Raad van State overwoog dat de huisvuilzak, die op 23 juni 2015 was aangetroffen, herleidbaar was tot [appellante] door een poststuk dat in de zak was aangetroffen. [Appellante] betoogde dat zij de zak niet verkeerd had aangeboden, omdat deze op grote afstand van haar woning was aangetroffen. De Raad van State oordeelde echter dat, gezien de omstandigheden, het niet onaannemelijk was dat [appellante] of haar dochter de huisvuilzak verkeerd had aangeboden.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van individuen bij het aanbieden van afval en de mogelijkheid van toerekening van handelingen aan anderen in het kader van bestuursdwang.

Uitspraak

201507628/1/A1.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college zijn beslissing om op 23 juni 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 18 september 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door H. Rosema, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 23 juni 2015 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat in de huisvuilzak een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
2. [appellante] betoogt dat zij de huisvuilzak niet verkeerd heeft aangeboden. Zij wijst er in dit verband op dat de huisvuilzak op grote afstand van haar woning is aangetroffen. Volgens haar is het niet logisch dat zij de huisvuilzak op grote afstand van haar woning zou weggooien, nu zij slecht ter been is en bij haar in de omgeving meerdere ORAC’s zijn geplaatst.
2.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8999) is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.
2.2. Het college heeft in het verweerschrift opgemerkt dat de huisvuilzak dichtbij de woning van de dochter van [appellante] is aangetroffen. Het college stelt dat dit wellicht de reden is dat de huisvuilzak van [appellante] ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen.
2.3. Vaststaat dat op 23 juni 2015 ter hoogte van de [locatie] naast een ORAC een verkeerd aangeboden huisvuilzak is aangetroffen. In deze huisvuilzak zat een poststuk van [appellante]. Dit betekent dat de huisvuilzak tot [appellante] kan worden herleid. [appellante] heeft door erop te wijzen dat de huisvuilzak op grote afstand van haar woning is aangetroffen en dat zij slecht ter been is niet aannemelijk gemaakt dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder. Nu de huisvuilzak in de omgeving van de woning van de dochter van [appellante] is aangetroffen, is niet onaannemelijk dat [appellante], dan wel haar dochter op verzoek van [appellante], de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Wanneer de dochter van [appellante] de huisvuilzak op verzoek van [appellante] heeft meegenomen en deze vervolgens verkeerd heeft aangeboden, kan dit worden toegerekend aan [appellante].
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Michiels w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
578.