201501089/1/A1.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats], [appellant B], wonend te [woonplaats], [appellant C], wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2014 in zaak nr. 14/2888 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2014 heeft het college [appellant] onder het aanzeggen van bestuursdwang gelast om binnen zes weken na verzending van het besluit het bouwwerk op het perceel [locatie 1] te Heusden (hierna: het perceel) geheel te slopen. Bij dit besluit heeft het college tevens de besluiten van 15 december 1998, strekkende tot het slopen van, of het treffen van voorzieningen aan het bouwwerk op het perceel, en van 7 mei 2003, eveneens strekkende tot het treffen van voorzieningen aan het bouwwerk op het perceel, ingetrokken.
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 september 2014 heeft het college medegedeeld tot uitvoering van de last over te zullen gaan. Daarbij is [appellant] een termijn van drie weken gegeven om alsnog zelf aan de last te voldoen.
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 15 juli 2014 en 28 oktober 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 632,89 en heeft het besloten deze kosten in te vorderen bij [appellant].
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Verwijs, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat het college op 17 november 2014 uitvoering heeft gegeven aan de last onder bestuursdwang, en het bouwwerk heeft gesloopt.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij wel aan de hem bij besluit van 1 april 2014 opgelegde last had willen voldoen door het bouwwerk te slopen, maar dat hij dan ook wil bouwen. Volgens [appellant] krijgt hij echter noch een vergunning om te bouwen, noch een vergunning om te slopen van het college.
Verder voert hij aan dat het uitvoeren van de last door het college tot een onveilige situatie zal leiden. Daardoor zal gevaar voor instorting van de voormalige scheidingsmuur met de woning [locatie 2] ontstaan, aldus [appellant]. Volgens [appellant] heeft de rechtbank in bovenstaande omstandigheden ten onrechte geen aanleiding gezien om de gemeente onder oplegging van een dwangsom te gelasten de woning aan de [locatie 2] te Heusden te ontruimen en het college onder het aanzeggen van een last onder bestuursdwang te gelasten een fundering voor een zelfstandige buitenmuur voor die woning te bouwen.
2.1. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 25 september 2013 in zaak nr. 201207946/1/A1 overweegt de Afdeling dat voor het voldoen aan de aan [appellant] aangezegde last in beginsel geen vergunning is vereist. Waar het betreft een vergunning voor het slopen impliceert de gegeven last immers de toestemming om aan de last te voldoen. Daarbij is van belang dat het college zowel bevoegd is tot vergunningverlening voor het slopen van het bouwwerk op het perceel als tot het treffen van handhavingsmaatregelen.
De stelling van [appellant] dat hij na het slopen van het bouwwerk op het perceel wil bouwen heeft geen betrekking op de onderhavige procedure en kan reeds daarom niet leiden tot het ermee door hem beoogde doel.
Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat door het uitvoeren van de last gevaar voor instorting van de voormalige scheidingsmuur met de woning [locatie 2] zal ontstaan. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot het aanzeggen van bestuursdwang een door SGS Intron B.V. opgesteld deskundigenrapport van 17 juli 2013 ten grondslag gelegd, waarin tevens aandacht is besteed aan de gevolgen van het slopen voor de woningscheidende wand. De rechtbank heeft terecht uit dit rapport afgeleid dat na de sloop het door [appellant] bedoelde gevaar zich niet zal verwezenlijken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts onder meer dat de rechtbank niet heeft onderkend dat alvorens tot onteigening van de op het perceel gelegen gronden kon worden overgegaan eerst op het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep had moeten zijn beslist.
Verder betoogt [appellant] dat het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode de 50 vrachtwagens aan gestolen eigendommen onmiddellijk moet terug brengen naar de woningen [locatie 3] van eigenaar [persoon] en de gestolen sleutels aan hem op uiterlijk 2 februari 2015 moet terugbezorgen, waarna hij vanuit zijn woning waarin het Ecologisch Kennis Centrum B.V. is gevestigd zijn werkzaamheden weer kan verrichten als gemachtigde van cliënten van het Ecologisch Kennis Centrum B.V.
Voorts betoogt [appellant] dat hij heeft geklaagd bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch dat zijn aangifte tegen een aantal ambtenaren van de gemeente en het [bedrijf] vanwege het wederrechtelijk slopen van het bouwwerk op het perceel, ten onrechte niet in behandeling is genomen. Volgens [appellant] moet onderhavige procedure worden opgeschort in afwachting van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.
3.1. Voormelde hoger beroepsgronden van [appellant] hebben geen betrekking op de aangevallen uitspraak. Hierin kan derhalve geen grond worden gevonden voor de vernietiging van die uitspraak. Tevens bestaat in de omstandigheid dat [appellant] heeft geklaagd bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch dat zijn aangifte tegen voormelde (rechts)personen ten onrechte niet in behandeling is genomen, geen aanleiding om onderhavige hoger beroepsprocedure bij de Afdeling op te schorten.
4. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd en met vele stukken en bijlagen heeft onderbouwd, heeft evenmin betrekking op de aangevallen uitspraak of de onderhavige procedure. Hierin kan derhalve ook geen grond worden gevonden voor de vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
543.