201506570/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2015 in zaken nrs. 15/1025 en 15/1027 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 5 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.C.A. van Wessel, advocaat te Barendrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De aangevallen uitspraak is verzonden op 30 juni 2015, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is aangevangen op 1 juli 2015 en geëindigd op 11 augustus 2015.
2. Het beroepschrift is blijkens het poststempel op de envelop op 13 augustus 2015 verzonden en derhalve niet binnen de termijn ingediend.
2.1. De gemachtigde van [appellant] betoogt dat hij het beroepschrift reeds op 4 augustus 2015 zowel per brief als per fax heeft ingediend, behoudens nader aan te voeren gronden, en dat het beroepschrift aldus tijdig is ingediend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de gemachtigde van [appellant] een e-mailbericht overgelegd waarin staat vermeld dat de status van de fax, verzonden op 4 augustus 2015, is gewijzigd van ‘verzenden’ naar ‘verzonden’.
2.2. Blijkens de registratie van de postkamer van de Raad van State is op 4 augustus 2015 geen fax afkomstig van de gemachtigde van [appellant] bij de Raad van State binnengekomen. In het e-mailbericht staat dat het op donderdag 4 augustus 2015 is verzonden. De Afdeling stelt evenwel vast dat dit e-mailbericht niet op donderdag 4 augustus 2015 kan zijn verzonden, nu 4 augustus 2015 op een dinsdag viel. Voorts stelt de Afdeling vast dat de op 11 september 2015 bij de Raad van State binnengekomen begeleidende brief bij het beroepschrift, met als datum 4 augustus 2015, aan een met name genoemde medewerker van de Raad van State is gericht en een zaaknummer bevat, hetgeen gegevens zijn die de gemachtigde van [appellant] op het moment dat hij het beroepschrift zou hebben ingediend niet bekend konden zijn. Deze gegevens zijn hem immers eerst bij aangetekende brief van 18 augustus 2015, waarbij mededeling is gedaan van de ontvangst van het hogerberoepschrift op 13 augustus 2015, verstrekt. Ter zitting bij de Afdeling heeft de gemachtigde van [appellant], daarmee geconfronteerd, erkend dat er een onjuiste datum op de begeleidende brief staat vermeld.
2.3. De door de gemachtigde van [appellant] overgelegde stukken kunnen niet als bewijs dienen voor zijn stelling dat het beroepschrift op 4 augustus 2015 is verzonden. Het e-mailbericht van 4 augustus 2015 bevat immers een onregelmatigheid terwijl op die datum bij de Raad van State geen fax is ontvangen en de brief met als datum 4 augustus 2015 kennelijk is geantedateerd. Nu [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht, is het hoger beroep niet tijdig ingediend.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
97-834.