ECLI:NL:RVS:2016:1333

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201505534/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsloods

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 17 juni 2015 geoordeeld dat het bezwaar van [wederpartij] tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsloods gegrond was, omdat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het college had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het volgens hen buiten de termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, omdat het op 17 juni 2014 in de brievenbus van het gemeentehuis was gedeponeerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 april 2016 ter zitting behandeld. Het college voerde aan dat het bezwaarschrift op 19 juni 2014 was ontvangen en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het op 17 juni 2014 was ingediend. De Afdeling oordeelde dat het college terecht betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat [wederpartij] niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift eerder was binnengekomen dan op de datum die op het stempel was vermeld.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 6 mei 2014 van het college ongegrond verklaard. De rechtbank had niet onderkend dat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend, waardoor het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505534/1/A1.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juni 2015 in zaak nr. 14/4135 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Nuland, gemeente 's-Hertogenbosch,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college van Maasdonk (thans: gemeente ’s Hertogenbosch) aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsloods met kantoor en erfafscheiding op het perceel [locatie A] te Nuland.
Bij besluit van 14 oktober 2014 heeft het college van Maasdonk het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2014 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.B.A.M. Gerritse, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.H.H.M. Roelofs, advocaat te Nuland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het college heeft bij besluit van 6 mei 2014 omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsloods met kantoor en erfafscheiding. Deze omgevingsvergunning is op 6 mei 2014 aan vergunninghouder toegezonden. Op 9 mei 2014 is van de verlening van de omgevingsvergunning kennisgegeven in "De Streekwijzer". [wederpartij] heeft zijn bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 6 mei 2014, gedeponeerd in de brievenbus van het gemeentehuis. Het college heeft als datum van ontvangst 19 juni 2014 gehanteerd en bij besluit van 14 oktober 2014 het bezwaar van [wederpartij] wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gericht tegen het besluit van 14 oktober 2014 bij uitspraak van 17 juni 2015 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Volgens de rechtbank is het college er niet in geslaagd de door [wederpartij] gezaaide twijfel over de niet-tijdige indiening van het bezwaarschrift weg te nemen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het bezwaarschrift van [wederpartij] op 17 juni 2014 in de brievenbus is gedeponeerd en binnen de termijn is ingediend.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3. Op grond van artikel 6:7, in samenhang gelezen met de artikelen 6:8, eerste lid en artikel 6:9, eerste lid, van de Awb eindigde de termijn waarbinnen bezwaar gemaakt kon worden tegen het besluit van 6 mei 2014 op 17 juni 2014.
4. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bezwaar van [wederpartij] terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaar buiten de termijn, op 19 juni 2014, is ontvangen. Daartoe voert het college onder meer aan dat de rechtbank, door te overwegen dat het bezwaarschrift op 17 juni 2014 is ingediend, ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de door het college gegeven toelichting op het postregistratiesysteem en een uitdraai van het postregistratiesysteem, waaruit blijkt dat het bezwaarschrift op 19 juni 2014 is ontvangen en op 20 juni 2014 is geregistreerd.
4.1. Anders dan [wederpartij] stelt is er in dit geval geen reden voor het oordeel dat de door het college overgelegde bewijsmiddelen, te weten het verslag van de hoorzitting met de commissie bezwaarschriften van 17 juni 2014, alsmede een verklaring van J.H.M. Wissink, hoofd van de afdeling Middelen en Ondersteuning van de voormalige gemeente Maasdonk, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. De goede procesorde verzet zich niet tegen het door het college in hoger beroep inbrengen van deze bewijsmiddelen ter onderbouwing van het in het besluit op bezwaar en in het verweer in beroep ingenomen standpunt dat het bezwaar van [wederpartij] buiten de termijn is ontvangen.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 januari 2015 in zaak nr. 201403867/1/A2) moet er, wanneer een bezwaarschrift niet wordt verzonden naar de betrokken instantie, maar door de indiener zelf wordt bezorgd, in beginsel van uit worden gegaan dat dit geschrift bij die instantie is ingekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering indien de indiener aannemelijk maakt dat het geschrift eerder is binnengekomen.
4.3. De rechtbank heeft haar oordeel, dat het bezwaarschrift van [wederpartij] binnen de termijn is ingediend, gebaseerd op het feit dat het college niet betwist dat [wederpartij] en [persoon] op 17 juni 2014 op het gemeentehuis bij een hoorzitting van de commissie bezwaarschriften zijn geweest. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [persoon] het bezwaarschrift van [wederpartij] heeft gelezen en heeft gezien dat [wederpartij] het bezwaarschrift op 17 juni 2014 in de brievenbus van het gemeentehuis heeft gedeponeerd. Volgens de rechtbank is het college er niet in geslaagd de door [wederpartij] gezaaide twijfel omtrent de niet-tijdige indiening weg te nemen.
De Afdeling is van oordeel dat het college terecht betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift eerder is binnengekomen dan op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst, te weten 19 juni 2014. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Het college heeft in beroep en in hoger beroep toegelicht dat ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift door [wederpartij] de brievenbus van het gemeentehuis te Geffen iedere werkdag meerdere malen werd gecontroleerd. De eerste lediging gebeurde iedere werkdag tussen 6:45 uur en 7:00 uur. De aangetroffen post werd direct naar de postkamer verzonden, alwaar een ontvangststempel werd geplaatst. Aangezien deze eerste lichting ook post van de vorige avond kon bevatten, werd deze eerste lichting voorzien van een datumstempel van de dag ervoor, aldus het college. Vervolgens werd deze post direct geregistreerd in het postregistratiesysteem. Het bezwaarschrift van [wederpartij] is gestempeld op 19 juni 2014. Gezien de door het college geschetste werkwijze met betrekking tot de registratie van poststukken, betekent deze poststempel dat het bezwaarschrift niet eerder dan 19 juni 2014 in de brievenbus van het gemeentehuis is gedeponeerd. [wederpartij] heeft alleen gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat de registratie van poststukken door de voormalige gemeente Maasdonk niet goed functioneert, zodat er geen aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat de voornoemde werkwijze niet zou zijn toegepast. De Afdeling is van oordeel dat in dit geval meer waarde moet worden gehecht aan de door het college geschetste werkwijze met betrekking tot de registratie van poststukken dan aan de door [wederpartij] opgestelde getuigenverklaring ondertekend met de naam [persoon] dat [wederpartij] en [persoon] op 17 juni 2014 op het gemeentehuis zijn geweest. Anders dan de rechtbank heeft overwogen betekent het feit dat [wederpartij] en [persoon] op 17 juni 2014 op het gemeentehuis zijn geweest niet dat daarmee ook aannemelijk is gemaakt dat het bezwaarschrift op die dag in de brievenbus van het gemeentehuis is gedeponeerd. De Afdeling is van oordeel dat er van moet worden uitgegaan dat het bezwaarschrift op 19 juni 2014 is ontvangen, de datum die is vermeld op het stempel dat bij binnenkomst op de brief is geplaatst. [wederpartij] is er niet in geslaagd aan te tonen dat het bezwaarschrift reeds op 17 juni 2014 in de brievenbus is gedeponeerd. Het bezwaarschrift is derhalve buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, ingediend zodat het college het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 6 mei 2014 van het college alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juni 2015 in zaak nr. 14/4135;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
270-776.