ECLI:NL:RVS:2016:1309

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201503785/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering uitweg door college van burgemeester en wethouders van Boxtel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 14 april 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Boxtel had op 12 augustus 2014 de door [appellant] gewenste uitweg geweigerd, omdat dit het openbaar groen zou schaden. [appellant] had eerder een melding gedaan voor het maken van de uitweg en een omgevingsvergunning aangevraagd voor het rooien van een wilg. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 1 december 2014. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, maar [appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat er van rechtswege een recht was ontstaan om de uitweg aan te leggen, omdat het college niet binnen de wettelijke termijn van vier weken had gereageerd op zijn melding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 januari 2016 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college na het verstrijken van de termijn niet meer bevoegd was om de aanleg van de uitweg te verbieden. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het besluit van het college van 1 december 2014 werd vernietigd en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201503785/1/A3.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Boxtel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2015 in zaak nr. 15/80 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft het college [appellant] de door hem gewenste uitweg op het adres [locatie] te Boxtel geweigerd.
Bij besluit van 1 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V, en het college, vertegenwoordigd door M. van Geel en M. Compter, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Volgens [appellant] is er in de omgeving van zijn woning te weinig openbare parkeergelegenheid. Auto’s worden op trottoirs geparkeerd, hetgeen volgens hem tot kindonvriendelijke en gevaarlijke situaties leidt. Gelet op de verkeers- en parkeerproblematiek in de wijk heeft [appellant] op 25 maart 2014 verzocht een oprit te mogen realiseren aan de voorzijde van zijn woning zodat hij zijn auto kan parkeren op een aan te leggen parkeerplaats in de voortuin van zijn perceel. Op 4 juni 2014 heeft hij een melding gedaan voor het maken van de daarvoor benodigde uitweg. Daarnaast heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het rooien van een wilg om de uitweg te kunnen realiseren, welke is verleend. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 12 augustus 2014 heeft het college evenwel toestemming voor het realiseren van de uitweg geweigerd, omdat daardoor het openbaar groen wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.
2. [appellant] betoogt in hoger beroep uitsluitend dat de rechtbank heeft miskend dat uit de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) van Boxtel volgt dat van rechtswege het recht is ontstaan de uitweg aan te leggen, omdat het college niet binnen de termijn van vier weken heeft gereageerd. Hij verwijst naar onderdeel 5.9 van de conclusie die advocaat-generaal Widdershoven heeft genomen in de zaken met nrs. 201303069/1/A3 en 201304895/1/A3. Dat in tegenstelling tot die zaken in de APV van Boxtel niet uitdrukkelijk is bepaald dat de melding moet worden geacht te zijn geaccepteerd indien niet binnen vier weken wordt gereageerd, maakt dat volgens [appellant] niet anders. Het besluit van 12 augustus 2014 is daarom volgens hem onbevoegd genomen.
3. Ingevolge artikel 4.20a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), opgenomen in paragraaf 4.1.3.3, is deze paragraaf van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
Ingevolge artikel 4.20b, eerste lid, eveneens opgenomen in paragraaf 4.1.3.3, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Ingevolge het tweede lid geldt de verlening van rechtswege als een beschikking.
Ingevolge artikel 1.9 van de APV van Boxtel is paragraaf 4.1.3.3. van de Awb van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:
Artikel 2.1.4.1. Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;
Artikel 5.2.6 Vergunning organisatie snuffelmarkt.
Ingevolge artikel 2.1.5.2, eerste lid, is het verboden zonder voorafgaande melding aan het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Ingevolge het vierde lid laat het college binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of het college aan de gewenste uitweg voorschriften stelt of dat de gewenste uitweg in het geheel niet kan worden gerealiseerd.
Ingevolge het vijfde lid stelt het college voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:
a. gevaar of hinder ontstaat of dreigt te ontstaan voor het wegverkeer ter plaatse;
b. het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt;
c. de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.
Ingevolge het zesde lid weigert het college de aanleg van de uitweg als de gewenste situaties voor het verkeer, het gebruik of de kwaliteit van de openbare ruimte zoals bedoeld onder lid 5 onvoldoende door voorschriften zijn te waarborgen.
Ingevolge het zevende lid stelt het college de indiener van de melding binnen zes weken na ontvangst van de melding op de hoogte van de voorschriften als bedoeld in het vierde lid of weigering van de aanleg als bedoeld in het zesde lid.
4. Uitgangspunt van de APV van Boxtel is dat het verboden is zonder voorafgaande melding een uitweg te maken. De melding dient aan het college te worden gedaan. Vervolgens moet het college binnen vier weken voorschriften aan de gewenste uitweg stellen of de uitweg weigeren.
[appellant] heeft op 4 juni 2014 een melding gedaan. Eerst op 12 augustus 2014 heeft het college de door [appellant] gewenste uitweg geweigerd. Dit was na het verstrijken van de genoemde termijn van vier weken. Weliswaar voorziet de APV van Boxtel niet in van rechtswege instemming met de melding na het verstrijken van de termijn, maar dit betekent niet dat het college na ommekomst van de termijn nog bevoegd is de aanleg van de uitweg te verbieden. Met de melding van 4 juni 2014 is het verbod op het maken van een uitweg opgeheven. Indien de melder na ommekomst van de termijn de uitweg aanlegt, dan is strijd met artikel 2.1.5.2 van de APV van Boxtel niet aan de orde. Het in de APV van Boxtel neergelegde meldingensysteem brengt met zich dat het college na het verstrijken van de termijn van vier weken niet meer alsnog de aanleg van de uitweg kon verbieden bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 12 augustus 2014. Een andere uitleg van de APV van Boxtel is in strijd met de rechtszekerheid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 1 december 2014 vernietigen. De Afdeling zal het besluit van 12 augustus 2014 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 1 december 2014. Dit betekent dat het college over de melding geen nader besluit behoeft te nemen en dat [appellant] de uitweg mag realiseren.
6. Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2015 in zaak nr. 15/80;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 1 december 2014, kenmerk GC14.03661;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 12 augustus 2014, kenmerk GC14.01189;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder IV. vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boxtel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Polak w.g. Beerse
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
382-805.