ECLI:NL:RVS:2016:1306

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201507154/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag voorziening krachtens de Remigratiewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2015, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een voorziening krachtens de Remigratiewet ongegrond werd verklaard. De aanvraag werd op 25 juli 2014 afgewezen door de raad van bestuur, omdat [appellant] op dat moment niet voldeed aan de leeftijdseis van 45 jaar. Op 15 juli 2014, vijftien dagen na de indiening van de aanvraag, werd hij 45 jaar oud, maar de leeftijdseis was inmiddels verhoogd naar 55 jaar, waardoor hij wederom niet voldeed aan de voorwaarden.

[appellant] betoogt dat de raad van bestuur zijn belang niet op de juiste wijze heeft beoordeeld en dat hij onevenredig hard is getroffen door deze wijziging. Hij stelt bovendien dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie en dat de raad van bestuur heeft gehandeld in strijd met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 april 2016 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Türkkol, en de raad van bestuur werd vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek.

De Afdeling overweegt dat de Remigratiewet, zoals deze luidde tot 1 juli 2014, bepaalt dat een remigrant die op de datum van de aanvraag tenminste 45 jaar oud is, recht heeft op een periodieke uitkering. Aangezien [appellant] ten tijde van de aanvraag nog geen 45 jaar oud was, was de raad van bestuur verplicht de aanvraag af te wijzen. De wijziging van de leeftijdseis met ingang van 1 juli 2014 is niet van toepassing op de aanvraag van [appellant], omdat deze vóór deze datum is ingediend. Het betoog van [appellant] faalt, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201507154/1/V6.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2015 in zaak nr. 15/289 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft de raad van bestuur de aanvraag van [appellant] om een voorziening krachtens de Remigratiewet (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft de raad van bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam, en de raad van bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] voert aan dat hij ten tijde van de indiening van de aanvraag op 30 juni 2014 niet aan de op dat moment geldende leeftijdseis van 45 jaar voldeed. Vijftien dagen later, op 15 juli 2014, werd hij 45 jaar oud, maar toen voldeed hij evenmin aan de leeftijdseis, omdat die met ingang van 1 juli 2014 was verhoogd naar 55 jaar. [appellant] betoogt dat de raad van bestuur, door bij de beoordeling van de aanvraag met deze wijziging geen rekening te houden, zijn belang niet op juiste wijze heeft beoordeeld en dat hij onevenredig hard is getroffen. Tevens heeft de raad van bestuur zich aldus schuldig gemaakt aan leeftijdsdiscriminatie en gehandeld in strijd met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR), aldus [appellant].
1.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet, zoals dat luidde tot 1 juli 2014 en voor zover thans van belang, wordt een remigrant die op de datum van de aanvraag tenminste 45 jaar oud is een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan in het bestemmingsland.
1.2. Uit het dwingend bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet volgt dat een remigratievoorziening dient te worden geweigerd indien zich een in dat artikel omschreven weigeringsgrond voordoet. Aangezien [appellant] ten tijde van de aanvraag nog geen 45 jaar oud was, diende de raad van bestuur de aanvraag af te wijzen. Daarbij kan aan een onderzoek naar en een afweging van belangen niet worden toegekomen, derhalve ook niet in het licht van de ten tijde van indiening van de aanvraag aanstaande wetswijziging.
Het betoog van [appellant] dat de raad van bestuur heeft gehandeld in strijd met artikel 26 van het IVBPR, heeft, zoals [appellant] ter zitting nader heeft toegelicht, uitsluitend betrekking op de wijziging van de Remigratiewet met ingang van 1 juli 2014. Aangezien de aanvraag is ingediend voor 1 juli 2014, is de Remigratiewet, zoals deze luidt met ingang van deze datum luidt, er niet op van toepassing en wordt aan een beoordeling van dit betoog niet toegekomen.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
164.