201506684/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juli 2015 in zaak nr. 15/1427 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 2.012,00.
Bij besluit van 5 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, in die zin dat de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag 2012 is herzien en vastgesteld op € 3.407,00, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2016, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend, die op 27 maart 2012 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen.
Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 2.012,00 en een bedrag van € 4.416,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. Aan dit besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de kinderopvanggegevens zijn gewijzigd als gevolg waarvan de toeslag is beëindigd.
Bij besluit van 5 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor de periode tot en met 31 juli 2012 herzien en vastgesteld op € 3.407,00 en een bedrag van € 1.474,00 verrekend, omdat gebleken is dat bij de eerdere definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag te weinig is uitgekeerd. Voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2012 zijn de gegevens aangepast overeenkomstig de ingestuurde jaaropgave. Voor de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat opvang is afgenomen bij een gastouder die niet meer geregistreerd staat in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat het bedrag van € 3.407,00 voor de door [appellante] in 2012 afgenomen opvang van 805,5 uren onjuist is vastgesteld. [appellante] heeft enkel de periode waarin de opvang is afgenomen ter discussie gesteld, een fout die in het bestreden besluit is hersteld. Nu zij niet heeft aangegeven wat er verder onjuist is aan de berekening van de Belastingdienst/Toeslagen, dient te worden uitgegaan van de juistheid van de hoogte van de toegekende kinderopvangtoeslag, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de door de Belastingdienst/Toeslagen gehanteerde berekening niet klopt nu de dienst ten onrechte is uitgegaan van 116 uren opvang per maand in plaats van 230 uren per maand. Ter ondersteuning van haar betoog legt zij maandfacturen van het gastouderbureau en een jaaropgave over 2012 over, waaruit de maandelijks afgenomen uren blijken.
3.1. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), voor zover thans van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3.2. Het geschil betreft de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over de periode januari tot en met juli 2012 juist heeft berekend. De kinderopvangtoeslag is per 1 augustus 2012 beëindigd.
Bij de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag is de Belastingdienst/Toeslagen blijkens het besluit van 5 februari 2015 uitgegaan van de door [appellante] ingestuurde jaaropgave. Uit de jaaropgave blijkt dat [appellante] over de periode 1 januari tot en met 31 december 2012 in totaal 1495,50 uren gastouderopvang heeft afgenomen voor een bedrag van € 7.763,63. Bij telefonische navraag door de Belastingdienst/Toeslagen bij [gastouderopvang] is gebleken dat van deze uren slechts 805,5 uren tijdig door [appellante] zijn betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op basis van deze 805,5 tijdig betaalde uren de definitieve kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 vastgesteld op € 3.407,00. Het aantal uren komt overeen met de door [appellante] in beroep overgelegde maandfacturen waaruit blijkt dat zij in de periode in geding in totaal 805,5 uren gastouderopvang heeft afgenomen, namelijk van januari tot en met april 2012.
In hoger beroep heeft [appellante], naast de reeds in beroep overgelegde jaaropgave en maandfacturen, nieuwe maandfacturen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij in de periode januari tot en met juli 2012 in totaal 1495,5 uren gastouderopvang heeft afgenomen. Niet duidelijk is hoe deze maandfacturen zich verhouden tot de in beroep overgelegde maandfacturen, nu de uren en de data van de maandfacturen afwijken van de eerder overgelegde maandfacturen. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014 in zaak nr. 201303430/1/A2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] gesteld dat zij de kosten van de resterende uren in 2014 heeft betaald. [appellante] heeft geen bewijsstukken overgelegd om haar stelling te onderbouwen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bovendien de gestelde betaling in 2014 terecht als een niet tijdige betaling voor de in 2012 genoten opvang aangemerkt. Nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de kosten van de facturen tijdig heeft voldaan, is de rechtbank terecht uitgegaan van de juistheid van de hoogte van de toegekende kinderopvangtoeslag over 2012.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
97-834.