201506619/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2015 in zaak nr. 15/2417 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 vastgesteld op € 7.420,00.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 definitief vastgesteld op € 6.284,00 en een bedrag van € 1.136,00 aan ontvangen kinderopvangtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 26 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Breevoort, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend, die op 26 oktober 2005 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen.
Bij het besluit van 4 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 vastgesteld op € 7.420,00. Op 6 december 2010 heeft [appellant] doorgegeven dat zijn [kind] per 9 december 2010 van de dagopvang naar de buitenschoolse opvang gaat (hierna: de wijziging). Bij het besluit van 26 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 definitief vastgesteld op € 6.284,00 en een bedrag van € 1.136,00 aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat op basis van nadere gegevens is gebleken dat een te hoog voorschot is toegekend.
Uitnodiging onderzoek ter zitting
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] noch zijn gemachtigde ter zitting is verschenen. [appellant] is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 29 mei 2015 aan zijn gemachtigde op het adres Postbus 23000, 1100 DM te Amsterdam, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. [appellant] is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 2 juni 2015 op het postbusadres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hoewel de rechtbank de uitnodigingsbrief voor de zitting van 3 juli 2015 naar het juiste postbusadres heeft toegestuurd, zijn gemachtigde de betreffende brief niet heeft ontvangen. Er is een intern onderzoek ingesteld waaruit is gebleken dat ook de postkamer van het kantoor van zijn gemachtigde de aangetekende brief van de rechtbank van 29 mei 2015 niet heeft ontvangen. [appellant] benadrukt dat hij noch zijn gemachtigde ervan op de hoogte was dat de zitting zou plaatsvinden op 3 juli 2015. Hij wilde zijn standpunt tijdens de zitting nog nader toelichten, aldus [appellant].
3.1. Vaststaat dat de brief aangetekend is verzonden. Voorts is uit onderzoek van de rechtbank gebleken dat de brief niet ter griffie is terugontvangen en dat uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 2 juni 2015 op het postbusadres is bezorgd. Nu [appellant] desondanks stelt de brief niet te hebben ontvangen, had het op zijn weg gelegen feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de brief is aangeboden. Nu [appellant] zulks niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de brief op de juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Het betoog faalt.
Hogerberoepsgronden
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Nu de dagtekening van de voorschotbeschikking 2011 is gelegen voor de datum waarop de wijziging is doorgegeven en op pagina 2 van de beschikking staat vermeld "Naam [kind], dagopvang", had [appellant] zich moeten realiseren dat de wijziging niet was verwerkt. [appellant] mocht er dus niet op vertrouwen dat hij recht had op het in de voorschotbeschikking voor het jaar 2011 vermelde bedrag en had binnen vier weken de wijziging voor het berekeningsjaar 2011 moeten doorgeven, aldus de rechtbank.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank slechts refereert aan het besluit van 4 december 2010, maar zich niet heeft uitgelaten over het besluit van 21 december 2010 dat na het opgeven van de wijziging op 6 december 2010 is genomen en waarin is terug te lezen dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag is verlaagd en de doorgegeven wijziging is verwerkt. Op basis van het besluit van 21 december 2010 mocht hij er in goed vertrouwen van uitgaan dat de door hem doorgegeven wijziging was doorgevoerd.
5.1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
5.2. Het geschil betreft de vraag of [appellant] de teveel ontvangen kinderopvangtoeslag dient terug te betalen.
Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr. 200808514/1/H2), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en die voorschotverlening kan worden herzien. De voorschotten kunnen ook worden verrekend met de tegemoetkoming hetgeen eveneens kan leiden tot een terugvordering. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr. 200802996/1), is voorts in artikel 26 dwingendrechtelijk bepaald dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien dan wel de terugvordering kan matigen. Gelet op het voorgaande kon en mocht [appellant] er niet op vertrouwen dat de Belastingdienst/Toeslagen de reeds betaalde voorschotten niet zou terugvorderen. [appellant] had moeten beseffen dat in het besluit van 4 december 2010 de door hem op 6 december 2010 doorgegeven wijziging nog niet was verwerkt. Ter zitting bij de Afdeling is voorts gebleken dat [appellant] in 2011 maandelijks een bedrag heeft ontvangen overeenkomstig het besluit van 4 december 2010. Hij had dan ook kunnen weten dat de hoogte van het voorschot niet in overeenstemming was met de door hem doorgegeven wijziging. Het besluit van 21 december 2010 betreft een herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 en ziet zodoende niet op het toeslagjaar 2011. De rechtbank is aldus terecht tot de conclusie gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
97-834.